Fragmenten uit mijzelf.

    De in septembers licht prachtige gesponnen zilveren draden, die in hun eigen zwaartekracht horizontaal boven het gras zweven. Lichtdraden gesponnen door achtpotigen. Dat het gras en het leven al die betekenissen mag aanraken, breken, aangaan.

    Het Babbetje. Ontstaan uit een semantische vergissing, het heilige misverstand, zit alles in deze naamgeving besloten. Hoe het verhaal al in de dingen zit, niet in de verteller. Niet hoe je wil leven, maar simpelweg hoe je al leeft: dicht bij het mysterie staande en van daaruit ervaren, open voor het absurde en de intuïtie, het naamloze in ieder worden. Het verhalende sticht de werkelijkheid, nooit de feiten.

    Tegelijk is het ook een intentieverklaring. Ik wil in alle vrijheid een naam laten vallen, op mijn manier een eigen semantisch universum creëren. Wij zijn nooit zomaar deel van de wereld. De wereld is een deel van ons. Het is aan ons om deze wereld vorm te geven, ze in haar gegevenheid nooit zonder meer te aanvaarden. Bij de vormgeving van deze wereld horen alle kleuren, alle geuren. Niet enkel de gegeven of bestaande schema's, ook de voorbaat mislukte en scheve exemplaren, ook de a priori tot falen bestemde zaden. Ook deze dromen mogen groeien en zijn vandaag uitgestrooid.

    Wat jammer dat ik deze plaats niet met de Bibi kan delen! Bij je eerste namiddag in deze hoeve op het plateau in Henegouwen, in septemberse zaligheid onder de oude wilg, is het deze grote ontroering die je voelt. De ontroering van de Bibi. Maar ook hier, in meer dan een toeval, als eerste realiteit, nog alvorens je het hebt gedacht, verschenen reeds de letters van haar naam! Haar medeklinkers resoneren. Zij waren er reeds, van daaruit is hun geheel ontstaan. In deze naamgeving deelde ik reeds deze wereld met haar! Ja, uit deze vrouw, moeder, grootmoeder haar naam verschijnen de contouren van een wereld, de bramenwereld, waarin een jonge kleinzoon op ontdekking gaat. In een stadstuintje in Mortsel, onder een Israëlitische notenboom, zich genoegdoenend aan machtige bramenstruiken en het weerkerende strelen van de oude landschildpad, voltrokken zich de banen van het eerste ervaren.
   
    Als grote kandelaren blijft die machtige, dubbele B behouden en geeft ruimte aan nieuwe klinkers en ervaring. En dan, haar exemplarisch uitroepen: "Ventje!" als ik verscheen. Ook met haar enthousiasme van het "-etje" is de plaats gezegend, als zie ik de Bibi knipogen iedere keer ik het in de oude wilg hoor ruizen. Als was de corpulente Bibi en haar luid lachen, het poedersuiker op haar blouse, getransformeerd tot deze hoeve. Met leven en verbeelding, met genoeg zachte schoonheid, in de trage heerlijkheid van langzame wijzers; deze plaats is gezegend.

    Dit is niet zomaar de beste keuze uit mijn leven, maar mijn leven zelf waarvoor ik kies.
 

    De stad is een onmogelijke plaats voor wie lijdt aan het onvermogen om weerstand te bieden aan hulpkreten.

    Wie een talent heeft om aan te voelen wat tussen de regels speelt, als kleuter reeds vertrouwd is om zich af te stemmen op de onuitgesproken wensen en stemmingen van de ander, sindsdien weet dat het geluid van de onschuldigste voetstap al kan beslissen over geluk of verdriet, overleeft maar nauwelijks de hordeloop van de stad.

    Ik hoorde onlangs dat een mens in een hoofdstad op één dag meer prikkels binnenkrijgt dan een holbewoner in zijn hele leven. 

    Daar heb je mijn lieve oermens weer! Zonder meer het summum van de schepping, want de oermens kent zijn bescheiden plaats in de schepping. Bescheidener gezegd: het summum van de mensheid, niet van de schepping. De oermens als het summum van de mensheid? Jazeker, de mens die met open zintuigen in een warme bries de bramenstruiken honderden meters verderop ruikt. Een gevoelige slaper, gevat om zelfs al slapend het sluipen van de sabeltandtijger te bespeuren. Iemand die er probleemloos in slaagt in de prozaïsche symbolen van het alledaagse het kleinste aan het grootste te koppelen.

     Akkoord, soms hoort hij in zijn nachtelijke insomnia de drakenstaart wel eens ruizen over de gedroogde herfstbladeren, meent in de oude wilg vergane zielen te herkennen en treft dieren in mensen aan en mensen in dieren, sporen van wezens en verschijnselen die ervaringen stichtend over elkaar schuiven. Niet de oer-, maar de numens weet wel beter over deze ficties. De numens gaat niet ten onder aan zijn tandpijn. De numens trekt iedere avond geen gedroogde distels uit zijn voetzolen. De numens kent de syntaxis van de elektriciteit die door zijn zenuwen en taal giert maar al te goed, maar begrijpt die semantiek en de betekenis ervan? 

     Wie trekt de gedroogde distels uit onze ziel? Uit de in het lichaam opgeslagen ervaring? Onze prozaïsche, dagelijkse symbolen, die onze vormelijke toegang tot geluk en verdriet bepalen, zijn gaan bestaan uit het memoriseren van een viercijferige code en de notificaties van een nieuwe e-mail.

     Een rochel op het voetpad, een gebochelde passant, een dakloze die je een aalmoes toesteekt klampt je vast en begint over zijn ondankbare vader. De toevallige ontmoetingen die deel uitmaken van het leven in de stad, naamloze onthullingen, zintuigelijke indrukken die geen verhaal hebben en half verdoken hulpkreten worden tot graveringen in de ziel waaruit de oermens onwillekeurig een verhaal ontwikkelt. De gebeurtenissen gebeuren zonder volgorde of inhoud, maar hij ontwikkelt later wel het negatief, in zijn donkere kamer, onder zijn eigen licht, ondergedompeld in zijn eigen vloeistof waaruit langzaam beelden ontstaan – die blijven.

    Hoe verwijdert men het pluis van de stad? 

    Een voertuig stopt niet aan het voetpad, de hoeven van je bovenburen, een stadsduif met een klomppoot, een afgezaagde stam die aan een gemeentelijke verordening herinnert, reclameboodschappen flikkeren in je gezicht; al die onzachte ontmoeten die je aanklampen, over hun ondankbare vader vertellen, plots een bokshandschoen ontwijken, daar bevindt men zich dus, ik dacht in mijn eigen leven, graveringen in de ziel, hun narratief als magische stof in je gezicht uitgeblazen, maken dat ieder gebeuren verder leeft in een plaats die groter wordt dan de stad zelf: het eigen lichaam en leven.

    De oermens houdt het niet voor mogelijk. De oermens houdt het niet uit. Hij kan geen weerstand bieden aan hulpkreten. Een wezen dat intuïtie en symbolisme als leidende principes in het leven heeft, trekt een onbedoelde vuilnisbelt naar binnen, op diens fundamenten de toevallige ontmoetingen van een stad zich afspelen. Niet om de zintuigen, maar de ziel te sluiten, moet een mens verhuizen – uit zelfzorg en het serieus nemen van het leven. Dat betekent: het leven, in alle kleine betekenissen, in de volledig- en eenzaamheid van de bramenstruiken, terug aan zichzelf schenken. 

    Van de onafwendbaarheid van de onwaarschijnlijkheid van een gegeven orde naar de waarschijnlijkheid dat deze uitéénvalt. Voor wie me niet begrijpt –

    Een glas water is, geloof me, vanuit kosmisch perspectief gewoonweg onwaarschijnlijk. Het is een wonder. Toch, eenmaal dit glas er is, is de sprong naar de waarschijnlijkheid dat het eens zijn vaste vorm verliest zo goed als zeker. Eenmaal dit glas op de grond in verschillende glassplinters uit elkaar valt, vormen deze splinters nooit meer een glas, hoewel, logisch gezien, dit nauwkeurig nagebouwd zou kunnen worden.

    Ons leven is een glas water. Het is ongelofelijk. En wat speelt is niet de vraag of het half vol of halfleeg is, maar of men het recht kan houden en wanneer het onafwendbaar versplintert.

    Wij versplinteren onomkeerbaar op elkaar.

    Dromen is zoals de bomen zijn.

    Problemen ontstaan zelden door het wrijven van inhoud, veelal door wrijving van vorm. Het is vorm die een gevoel, een gedachte, een heersende inhoud onmogelijk kan maken. Het is de vorm die andere gevoelens, gedachten, tot dan toe onmogelijke inhoud mogelijk maakt.

    In het formalisme van twee personen wordt iets beslecht. Niet een verschillende inhoud, maar het verschil in twee stijlen, twee vormgevingen. De vorm is wat de inhoud bepaalt, bedreigt en vormgeeft. Inhoud is gedulde vorm. Wij spreken niet. De vorm spreekt en maakt de betekenis van iedere inhoud mogelijk.

    De vorm is bepalend voor het stromen van bestaande betekenissen. Bedenk: het vloeibare moet ergens in gevat worden. Of nu een plastieken zak, een glas water, een badkuip. Wijzig je de vorm, knijp je bijvoorbeeld in die plastieken zak water of valt het glas kapot, stromen die betekenissen tot andere inhouden. Inhoud moet ingedamd worden, moet structuur krijgen die vertrouwd is, moet tijd krijgen om de inhoud van de vorm, de symbiose die iedere zingeving ondergaat, te ontwikkelen.

    Betekenis moet zich zetten om tot inhoud te worden. Soms gaat de vorm te snel om inhoud te hebben. Soms zit de vorm al te lang aan het inhoudelijke, om nog te stromen.

    Evolutie in vormen en inhoud. Wat die vorm wordt – dat bepaalt de inhoud wel. Vorm doseert niet. Inhoud doseert. Inhoud creëert niet. Vorm creëert – of vernietigt. Vorm verantwoordt zichtzelf. Je kan daar inhoud voor aanwenden, maar vaak wordt inhoud misbruikt om een wijziging in vorm te rechtvaardigen of te veroordelen. Inhoud wordt niet gebruikt voor de vorm. Inhoud is het resultaat van de vorm.

    Vorm verstoort. Vorm overrompelt. Vorm bevleugelt en vertrappelt. Vorm is niet negatief. Enkel inhouden zijn dat. Vorm is niet positief. Enkel inhouden zijn dat. Vorm is stichtend. Vormen zijn nodig en noodzakelijk om het bewegende, prachtige spel van inhoud te doen ontstaan.

    Taal bewoordt maar sluit daarmee de spreker op in de onuitspreekbaarheid der dingen.

    In een alternatieve lezing is Promotheus niet de brenger van techniek, maar van de taal en het vergeten. De mensen kenden namelijk het uur van hun dood, het lot en het geheim van het leven. Zij zaten stil in hun holen en keken triest voor zich uit. Promotheus schonk de mens het vuur, dat is de begeestering, de vreugde van de taal en het spreken. Een kleine, eigen schepping. Daarmee kon de mens aan de slag gaan, waardoor hij zijn lot vergat. Er kwam humor in het bestaan, werklust, en een ‘waarheid’ aan begrippen die zelf de orde optekende – niet langer vastgelegd in de wisselvallige orde van de onbetrouwbare Goden.

    De waarheid van het bestaan werd daarmee toegedekt, afgesloten, vergeten. Wie de taal gebruikt –een spreker– steelt het vuur van de Goden, maakt daarmee essenties aan, maar verbrandt zich ook aan het uitspreken van onuitspreekbare waarheid. Die Goddelijke orde zal je straffen, vastketenen net aan de rots van de taal en het onuitspreekbare gevoel der dingen. Een dier, dat de intuïtieve waarheid van het zwijgen kent en vertrouwd is met de hoogtes van het vliegen, zal in je steeds aangroeiende lever komen pikken iedere keer men vraagt: waarom?

    Een kleine, eigen schepping. Dat is wat iedere taal doet. Iedere spreker. Hoe aandoenlijk, hij legt een vuurtje aan. Alleen heeft dat stichtende, allesverbrandende, de metamorfose van iedere zingeving, kortom dat we winnen zelfs bij het verlies, plaatsgemaakt voor het allesverklarende en verblindende idee dat taal de dingen bewoordt.

    De waarheid, de echte waarheid, kan je niet uitspreken, enkel ervaren. En alleen al daarom moet deze uitspraak fout zijn.

    Ergens waar in een naamloos gezicht een geluksmoment van vroeger je toelacht. 

    Hield men mij toen als een diamant in het licht, zag men Ivan Pasha stralen.

    Gevoelens im Nachhinein. Ik ervaar geen inzicht. Enkel een moment aan waarheid – waarnaar ik handel. Voelen bleek al zo vaak in de aporie gaan staan. ‘Voelen’ bleek al zo vaak: ik zal je morgen vertellen wat ik voel. Maar of dat dan vertelling of gevoel is, vraag je me, fictie of realiteit?

    De waarheid kan slechts opflitsen – zij bestaat niet. Beter gezegd: zij is een moment, zo bestaat ze. In intervallen, aan-uit, aan-uit, oscillatorisch glijdt het door je, flikkert het in onze ogen, verschijnt/verdwijnt de kometenstaart aan de hemel: haar verschijnen ís haar verdwijnen. In de gelijkzetting van die twee werkwoorden als belichaming van twee werelden bestaat geen fictie en realiteit: waarheid ervaren is beide. 

    Maar wanneer de waarheid van gevoelens of een inzichtelijke realiteit wordt verwacht val ik met een dreun in het slot. Ik kan alleen maar in beiden bestaan. Waarheid: in plaats van iets in te zien leeft het zich uit. En dat, deze vorm van vitalisme, is genoeg, is haar eigen poëzie en hoeft niet door inzicht verzacht te worden.