....

    Het Babbetje: honderdtwintig meter dichter bij de zon.

    Er gaat geen avond voorbij voordat je mag vaststellen: wat een prachtige dag alweer!

    Met een uitroepteken gaan slapen. Hoe lang is dat geleden? De niet geziene jongen in de achtertuin? Ik speel opnieuw in de plassen. Ik voel opnieuw een innige vriendschap naar de bomen, waarvoor ik me niet langer hoef te schamen. Ik zie al die kleine zieltjes en wezentjes bestaan, met hun snuitjes en staartjes en bekjes, en heb daar niets aan toe te voegen. Behalve -voor de buitenstaander dan misschien- de fantasie.

    Een verzopen haantje op het weggetje, een slak met horizontaal gedragen slakkenhuis, een uit honger miauwend, bibberend poesje en het stukje kaas, de eerste herten in de tuin, de fazanten in een heerlijke periferie, maar ook de kruinen, de uiltjes ’s nachts, het licht iedere dag, zelfs het spektakel van schuine regen, die grijze transparantie, en dan de herinnering alweer aan de geur van de warme netels hier in september, de verlaten velden, de slaapjes onder de oude wilg, en al die geuren en kleuren die zijn opgeborgen in zaden, wachtend op werkelijkheid en worden. Dieren zijn de schaduwen van de Goden, en de oermens, die lieve Kareus, voelt deze bewegende betekenis. Hier ervaren is zoals je als kind voorgelezen wordt uit hetzelfde boek en je toch iedere keer de symbolen in hun wisselende gedaante mag vernemen. 

    Ik heb het gevoel dat ik eindelijk mag bestaan.