....

   De dieren komen. Om zich te laten strelen of uit onze handen te eten. Om met hun kopje te draaien en zich achter de oorschelp te laten krabben, of op hun brede ruggen vol weerstand te laten kloppen en ons te verbazen over hun corpulente bestendigheid.

   De dieren komen. Dat fysieke nabij vol vertrouwen. Ze komen om opnieuw te verdwijnen. Leven is zoals de dieren op ons toekomen. De warmte van hun adem door hun altijd vochtige neuzen doet kinderen verbazen. Het vreemde dat zij een pels hebben! Hoeven of een staart! Hun smalle schenen of brede heupen. Hun snavel of klauw. Hun veren en hun vin. Die fijne hoefjes... Misschien is men als kind pas helemaal kind wanneer men dankzij dieren ook even de wereld heeft mogen evenaren zoals slechts een dier die ervaart. Dieren als reisgezel van de kindertijd.

   Als kind liefde voor een huisdier ervaren en nadien in je latere leven, in mensen en ontmoetingen nooit nog zulk een vertrouwen evenaren. Dieren als de perfecte naasten. Vanwaar de dieren komen? Hoe ze bestaan? Waar ze slapen? Hoe »zij« de wereld en ons ervaren?

   Als kind de terugkomst van de egel verwachten – al die zomermaanden met teleurstellende ochtenden, toch dat ene weerzien begin oktober herinnert men. Alle kinderen die wijzend op de speelplaats verzamelden en de ganzen in V-formatie toeriepen. Het metronomische rood van de kattentong van de Flodder en het wit van een bakje melk. Broederlijk verborgen gehouden vriendschappen gesloten met de kippen in onze achtertuin. Ik herinner mij de sterkste gevoelens uit mijn kindertijd als die momenten, wanneer de dieren kwamen.

   Soms uit het Noorden gevlogen, een exemplarische rustpauze in onze tuinen en bomen aangelegd, soms nieuwsgierig aan de rand van het bos om angstig opnieuw te verdwijnen, of vaak uit stallen of aan het hek, met dan het dapperste exemplaar voorop. Toch hoe veel onzichtbare dieren ook. De dieren die zich voor ons verbergen. 

   De dieren komen. Uit een spleet naast het venster gekropen verscheen iedere avond iets na zonsopgang de spin en verwachtte de planeet Venus. De bruine eend trad in Spinozistische naastenliefde op zijn passanten toe en mompelde hen dan onverstaanbaar welkom. Een veulen likte met gezonde tong haar snuit en liep in kalverenvreugde tussenin twee melkkoeien. In de bergen keek de steenbok met een Deens kijken de eenzame wandelaar achterna.

   De dieren komen. Iedere herfst verschenen de meeuwen in spiralisch zilver in de binnenlandse steden. Eén keer per maand dook de moeder met haar walvisjongen aan het nachtelijk wateroppervlak en toonde haar jongen de zilveren maansikkel. 

   Toen de boer aan het kippenhok verscheen, verzwegen de kippen zoals gewoonlijk dat ze iedere middag de Inzae dansten. De muggen sloten hun maandelijks leeskring af met nieuwe inzichten over Chomsky. Wat een mierennest over de mens weet? De landschildpadjes wouden alleen maar speculeren over de beurs, toch werden door de kinderen steeds maar weer uit elkaar gezet. De kip trapte het af en ging alleen verder op zoek naar de kleur Saturnus.

   Plots een pauw in onze tuin! Wat een woensdagmiddag! De hele namiddag als een indiaan met je buik op het gras liggen en met gestrekte handpalm op het voorhoofd deze plotse gratie in haar sierlijk-beangstigende traagheid niet meer uit het oog verliezen. Het zijn de dieren die ons de grootste gevoelens brengen. 

   De dieren kwamen. Een langzame kus tussen twee octopussen. Eekhoorntjes die in een complexe fa-sleutel elkaar naneuriën. De stadsduif zette zijn passen perfect synchroon op Debussy's Gymnopedie, toch geen van de passanten die het opmerkte. De kippen sloten vriendschappen die de haan van het hok met een Socratische eed afsloot. Het koppeltje torenvalken die met metronomische precisie de klok in de kerk bijstelden.

   De apen vlooiden elkaar zorgvuldig uit en voorspelden met Duitse nauwkeurigheid op basis van het aantal vlooien elkaars toekomst. Na een week regenval trokken ook de geiten hun botten aan. De mussen hokten als een vakbond bij elkaar en eisten stakingsrecht. De garnalen trokken verder over de bodem, terwijl ze in het afvalwater de mensen hun gezondheid keurden.

   De dieren zijn gekomen. Een tijger slofte achter tralies moeizaam op en neer terwijl die uit verveling in psychoanalytische begrippen zijn bezoekers analyseerde. Toen de tonijnen onderweg naar hun jaarlijkse Odysseus-voorstelling als in een maffiahinderlaag door netten werden onderschept, zwoer de moedigste van het gezelschap geen woord over theater te reppen.

   Men houdt zoveel van dieren – zonder dat men het zelf weet.