Het onmogelijke vertellen.
 

    “Het moment is ironisch genoeg pas wanneer het voorbij is” fluisterde de Portugees tegen het Sultanszoontje in één van zijn droomachtige reisverhalen. “Maar reizen is meemaken wat je doet.” 

  Tussen reiziger en zijn reis, ergens op de precaire as tussen vertelling en ervaring, herinnering en fantasie, begint de excentrieke Portugees aan het zoontje van de Sultan zijn reisverhalen te vertellen. Verhalen over Luaddi, de stad in de wolken. Een verslag over Riika, een land waar elke week uit een andere kleur bestaat. Herinneringen aan Zrna, een plaats waar jouw naam een cijfer is dat overeenkomt met de hoeveelheid mensen die je in jouw leven verdraagt. Of de vermelding van Halda Oà, een land waar de mensen een tweehonderd dagen slapen en slechts een tiental wakker zijn.

  Een vloed aan vertellingen en herinneringen volgen. Verhalen over een aap die eieren legde, een oma die angst had voor haar eigen pantoffels, of huizen met suiker op de daken, zodat na nachtelijke stortregens de straten niet overstromen maar vol stroop liggen die de mensen ’s ochtends op hun boterham smeren – de Portugees wist van al zijn reizen wel iets van het onmogelijke te vertellen.

  Maar om écht mee te maken wat je doet, is overgave nodig. Ja, het Sultanszoontje voelde zich in de reiziger zijn verhalen zo goed zoals een veulen tussen twee melkkoeien. Maar of de Sultan zich evenzeer kon overleveren aan de realiteit zoals zijn zoontje aan de verbeelding? Sultan Süleyman bleek noch Luaddi, noch Riika, noch Zrna op zijn kaarten terug te vinden.

  'De schoenen van de Sultan. Het onmogelijke vertellen' laat zien waar het in de literatuur om gaat: de verbeelding van de lezer op sleeptouw nemen, olie op het vuur gooien van hoe de wereld ook zou kunnen zijn. Het is een filosofisch sprookje voor volwassenen, stiekeme filosofen en in ons aanwezig gebleven kinderen waarin de ambiguïteit uit de ondertitel verkend wordt: leven tussenin het vertellen dat onmogelijk is en het onmogelijke dat verteld wordt. Het is een boek dat gaat over reizen, maar meer nog over de ontdekkingstocht door de fantasie en wat ons pas tot geslaagd mens maakt: de overgave aan de verbeelding.



      De koorts van de cactusvijgen
Uit: Hoofdstuk 3, De Schoenen van de Sultan. Het onmogelijke vertellen. 

  Het zoontje van de Sultan, dat met gouden servies zijn pap toegelepeld kreeg, beval op een ochtend de Portugees bij zich om hem reeds tijdens het ontbijt te horen vertellen.

  Dienaren kamden zoals iedere ochtend zijn haren en serveerden figuren –olifanten, tijgers, een lotusbloem, een zandloper – uit gesneden persimon. Kaapse kruisbes, cactusvijgen en Tasmaanse macadamianoten werden door dienstbodes haastig aangevoerd, terwijl onder tafel een dienaar de kleine Sultan zijn schoenen poetste. Eén dienaar veegde met een fijn penseeltje het zand van de slaap uit kleine Süleyman zijn ogen. Die moest enkel nog zijn mond openen terwijl al de volgende dienaar het gesneden fruit toestak.

  De Portugees, zoals steeds met een opgestoken papegaaienveer, deze keer in zijn zwarte haren, stond nog slaperig naast het ontbijtende koningskind. Hij vertelde over zijn vele reizen, het grote oceaanverhaal, weken van alleen maar water. Maar ook over de mensen in Portugal, het gezicht van zijn moeder, het dorp waar hij geboren was en hoe de kinderen in de stad Coímbra ontbeten — hoe de kinderen elders ontbeten en hoe hij tijdens zijn reizen enkele plaatsen bezocht waar de mensen alléén maar op stelten rondliepen, zelfs op stelten sliepen, bijgevolg de kinderen ’s ochtends op stelten aan de appel- of perenbomen verschenen, happend naar hun ontbijt.

  Kleine Süleyman luisterde vol verwondering hoe de Portugees tijdens zijn expedities elders andere kinderen aantrof van wie de ouders met grootste zorgvuldigheid noteerden wat ze zeiden. Aandachtige kinderen die bemerkten dat alles wat ze zeiden geregistreerd werd, zwegen vaak met opzet. Andere deden dan weer gewoon verder met hun bezigheden alsof er niets gebeurde. Sommigen genoten er zelfs van beschreven te worden.

  ‘Ouders zijn daar opmerkzame luisteraars,’ vertrouwde de Portugees de kleine Sultan toe, terwijl een dienaar zijn van verbazing open mond verder belepelde, ‘toch viel het vaak niet makkelijk een juist moment te vinden zonder hun kind en de schoonheid van het spontane al te veel met hun aantekeningen te belasten.’

  Niet waren ze daar van hun notitieboekjes weg te denken, vaak verstopt in struiken of achter speelgoed. Zelfs tijdens de kinderen hun slaap zaten ze naast het bed. Alles om de meest genegen en authentieke uitingen op papier te krijgen.

  ‘Later, in nostalgische buien of herinneringszuchtige momenten,’ fluisterde Visconti betekenisvol, ‘opent men daar deze boekjes en laat zijn vinger over die kinderlijke taalfouten gaan. Zo doorbladert men eens zijn kindertijd als vreemde poëzie en verlangt men terug naar die goede oude tijd en wat men toen allemaal kon zeggen.’

  Het was een vreemde ontdekking. Het zoontje van de Sultan, gewoon aan de voortdurende inwilligingen van zijn jongensachtige verlangens en het leven in de sluipende verveling van het absolute bezit, moest die middag in de Ottomaanse maand mei, midden in een audiëntie tussen de Sultan en de grootvizier, met kinderlijke vanzelfsprekendheid het woord genomen hebben om vervolgens zijn vader te vragen waar »Elders« nu eigenlijk lag.

  Sultan Süleyman, die op dat moment net een papyruskaart van zijn imperium en de gekende wereld voor zich had om de laatste militaire ontwikkelingen van Barbarossa in het Middellands Zeegebied onder vier ogen te bespreken, knipperde even met zijn kenmerkende, fijne lange wimpers maar wist niet meteen wat te antwoorden toen zijn zoontje hem bovendien ook nog smeekte »Elders« op de kaart van het rijk aan te duiden.

  Soms hebben de meest argeloze vragen de grootste weerslag. Hoe zo’n onschuldige vraag het eergevoel van de Sultan kon doen kelderen? Sultan Süleyman, de bewaker van het Oosten, Sultan van het grootste Ottomaanse imperium ooit bestaan, een man van roem, van veroveringen en veldslagen, van successen en zakelijke relaties, van avondlijke diners en loyale vrijgevigheid, van een hartelijk hoekig glimlachen en warme handdrukken, hij, die als personeel een schildpadtemmer en een persoonlijke sinaasappelpeller had, bezitter van de meeste olifanten ter wereld, kortom hij, de uitloper van de geschiedenis, was zichtbaar niet opgezet met het misschien onschuldige, maar in het bijzijn van de grootvizier subversieve vraagje van zijn zoon. Aangetast in zijn macht en in zijn handelen, kortom in wie hij was, wist uitgerekend hij zijn zoontje niet meteen van repliek te bedienen.

   Toen die merkte dat vader aarzelde, moest kleine Süleyman hem verteld hebben over magische kinderen waarvan men alles noteerde, mensen die er op stelten leefden, op stelten ontbeten, op stelten sliepen, ja zelfs op stelten voortplantten, en vrouwen die op stelten van baby’s met exemplarische platte voorhoofden bevielen — ‘Aldaar de oorsprong van bevallen!’ beleerde hij nog zijn vader, die knarsetandend van onder zijn smalle wenkbrauwen opkeek maar toch vooral in aanwezigheid van de grootvizier verlegen zat »Elders« op de kaart van zijn imperium niet te kunnen lokaliseren.

  Een volwassen glimlachen kwam tussenbeide. Het zoontje werd bevolen de grote mensen niet te storen en Sultan Süleyman besprak vervolgens verder met de grootvizier de laatste belastinginningen en ontwikkelingen van Barbarossa in West-Azië en het Middellandse Zeegebied.

  De Sultan, die late namiddag overvallen door een plotse migraine, stond bij valavond voor het venster als voor zijn eigen leven. Nog diezelfde middag had hij de cartografen, geschiedkundigen en ontdekkingsreizigers van zijn rijk bevolen hem uitvoerig over »Elders« te berichten, toch hun antwoord bleef uit. Zelfs de astronomen werden geraadpleegd. Het stond zelfs niet eens in de anders zo betrouwbare sterren!

  De Sultan knipperde onrustig met de oogleden. Hadden ogen kunnen ademen — de zijne waren astmatisch geweest. Ogen zoals de laatste vijgen aan een boom. Zijn slapen leken de migraine met holle ogen vast te houden. Om zijn temperatuur te nemen leunde zijn handrug even aan zijn voorhoofd. Stille lucht. De dingen leken zo dun...

  Van op het binnenplein van het paleis galmde het geluid van de avondlijke hoeven van twee zebra’s na tot in de holte van de Sultan zijn hoofdpijn, en met gevoelens die als onafgesloten gedachten verschenen sloot hij vervolgens met zwakke, sensibele hand het gordijn. Achter gesloten gordijnen bleef hij echter nog even staan. Een zucht volgde, en in dat naamloze rood waarmee men de ogen sluit luisterde hij verder naar zijn avondlijke, zich van hem vervreemdende stad; een heden waarin het geluid van paardenrennen, mizmar en kanun, avondlijke parkieten, de verre zilveren dolfijnen in de Bosporus en de takkende zebrahoeven in elkaar samendrongen.

  Uiteindelijk sloot zich in dit geelrode migraine licht dan toch de gedachte: in het leven wil men geen antwoorden krijgen — men wil de vragen vergeten.