----

    Het jaar van de adem. Toen hij in moeders knuffel plots haar ademhaling ontdekte, iets later ook adem bij zichzelf aantrof, zag hij in alles slechts nog adem.

    Vogeltjes – die ademden. Krokodillen – die ademden. Buurmannen – die ademden. Hij zag in kippen geen kippen meer, maar slechts gevederde adem. Of op de speelplaats niet langer spelen, maar in geveinsde uitvoeringen slechts zijn klasgenootjes hun adem speuren.

    ’s Nachts kon hij de slaap niet meer vatten, moest van zijn moeder dan maar aan niets denken –niets…?–, toch voelde, jawel, alleen maar adem. Adem gekruist met de armen in bed. Adem met de oogleden dichtgeknepen. Adem met gestrekte rug. Gedachte: Hield hij de adem in (niets?), vertraagde hij dan het leven? Zelfs in zijn dromen ademde hij nog enkel.

    Biddende mensen: rituelen van adem.

    Onderwaterbewijzen. Winter: zoals voetstappen in de sneeuw waren ademwolkjes in de lucht. Plots begreep hij de dingen, zolang hij in hen maar adem zag. Respiratorische raadsels. Adem als iets Egyptisch – een kinderlijke gedachte die hij niet verder kon verklaren.

    Ganzen in V-formatie – in hen vliegende adem zien. Kinderlijk altijd te onwennige handdrukken geven en alleen maar kunnen denken: adem. Plotse goede punten op school: op de schoolbaken niet in cijfers, maar in een eenheden adem rekenen. Vissen: ingehouden adem. Toch ook dan bewijzen, wanneer ze boven water doken.

    Is hij zich sindsdien van zijn ademhaling bewust, gepast of ongepast, toch dagelijks wel enkele keren, is hij niet bij zijn adem maar in het verleden, dat zich keer om keer verwerkelijkt.