....

    De eerste noten vallen nog ik dikke groene schillen. Laatste libellen zweven door de tuinen. Vergeefse muggen zwermen aan het venster. Septemberse wespen verzamelen nu alles wat ze kunnen krijgen. ‘S avonds en ‘s ochtends en in de minuten onder de schaduw van brede eiken is het al koel. Toch de zon geeft en schenkt nog — voltooit het laatste zoet in de druiven, verwarmt de turquoise vliegen hun doorzichtige vleugels tot de bewegingen van een nieuwe dag. Majestueuze maroni's tillen het laatste sap uit hun wortels en volmaken prachtige kastanjes, wilde en tamme, de beukennootjes schilferen, houtduiven koeren, de voorgevoelige mussen duiken en vermoeden iets, de laatste mieren ondergronds in onzichtbare activiteit — de wijzers heffen zich en dragen de momenten. Pas tussenin de uren ontstaat de tijd. 

    De eeuwigheid van de dieren en hun activiteiten. De wespen bestaan een zomer lang. Een zomer lang eindeloos bestaan. En doen. En verzamelen. En zoet uit de vruchten dragen. Een zomer lang krekelen zonder einde, zonder begin. Een zomer lang de momenten dragen.  

    Eén zomer lang moment zijn. 

    Een specht boort zijn snavel in een stam. Te vroege peulvruchten vallen. De meikevers zijn er al lang niet meer. Enkel de fazanten rennen nog steeds als moesten ze dringend plassen.  

    Het ritselt in de bladeren. Het ritselt aan vergankelijkheid, aan loslaten, aan droogte. De wespen keren nog even huiswaarts, wassen hun hoofdje met hun zaligmakende eeuwige wespenglimlach — vervolgens sluiten ze onverklaarbaar dicht bij elkaar aan en vinden een dierlijke, insectueuze slaap in de wederzijdse lauwte van duizenden lichamen. Duizenden samengetroepte wespenlichamen als een nest lauwe oogleden. Nog even dragen ze. Nog even dragen ze momenten. Nog even is het zijn.