....

    De Sultan wreef in zijn handen. Hij organiseerde een feest voor zijn zoontje dat tachtig dagen duurde, legde een reusachtig vuurwerk aan dat een hele nacht duurde, Perzische delegaties en buitenlandse waardigheidsbekleders waren getuige; giraffen, bizons en een panda die koffie slurpte werden tentoongesteld als handelde het om huisdieren. Soldaten voerden gevechtsscènes op. Juwelen en goud werden overhandigd. Poëtische tuinen werden ingericht. Zijn persoonlijke sinaasappelpeller had nog nooit zo veel werk. Galante jonge mannen en geleerde mijnheren promeneerden in het paleis en overal zweefde de abrikozen aanwezigheid van het parfum van jonge vrouwen.

    Toch wat baat tegen de verveling? In dat onbestemde gevoel van iedere eentonigheid ontwikkelde kleine Süleyman, met zijn kinderlijke gevoelens die nooit echt gevoelens waren, een soort verzadiging tegenover het bestaande. De Sultan liet alle vlinders in zijn rijk vangen, slechts om hem het fosforescerende blauw te tonen waarover het koningsknaapje sinds Visconti's vertellingen niet meer wist op te houden. Hij wees naar het zilverachtige zenit op late namiddagen of het voorhistorische blauw aan de wangen van sommige kippen. Toch het kind vroeg slechts naar dat blauw, dat nog geen naam had, naar die kleuren, nog zonder realiteit of betekenis — naar datgene wat slechts in het vertellen bestond.       

    Uit: "De Schoenen van de Sultan. Het onmogelijke vertellen."