....
Deze mensen kunnen elkaar niet uitspreken. En zichzelf. En iedere waarheid daartussen.
De schrik, wanneer eens uitgesproken dat het dan weg zou zijn, net dat wat dàn waar is maar daardoor niét is, beangstigd deze mensen zeer. Liever houden zij het daarom bij gemeenplaatsen, vaagheden, ambigue dingen en algemeenheden. Daarmee kan men een leven lang rondkomen zonder ook maar een enkele gedachte aan het woord. Het uitgesprokene.
Belangrijk: deze mensen mogen niet te veel vrije tijd krijgen. Dan gaan ze te veel denken, voelen, uitspreken, of beter gezegd net het verlangen daarnaar ontwikkelen, naar dat wat beter niet gedacht, gevoeld of uitgesproken wordt. Dan zou het wel eens voorgoed verdwenen kunnen zijn.
Vrije tijd is voor hen daarom beginnen overwegen wat nooit ultiem taal kan vinden, tautologisch aan onvolmaakte gevoelens ontwikkelen. Het verlangen krijgen dingen te zeggen en te horen, die echter in de taal onmogelijk gezegd en gehoord kunnen worden. Het verlangen naar waarheid maakt de ervaring fout. Beter is daar om niet te verlangen, niet uit te spreken, niet te denken of te voelen. Tenzij te bewaren.
Waarom zou men elkaar willen begrijpen? Men moet
elkaar beminnen.
Waarom zou men elkaar
willen kennen? Men moet zichzelf laten ervaren.
Waarom zou men willen
weten, handelen, opportuniteiten beetgrijpen of winst najagen? Het leven is er altijd.
Ook voor hen die niet spreken.
Kunnen we praten over dat wat we niet kunnen zeggen? Verlies ik je, wanneer ik echt tot je spreek? Is alles dan voorbij of gewijzigd – net wanneer het voor het eerst echt, want uitgesproken is? In dit soort bange gedachten besteed men daar zijn voelen, voelt men daar zijn denken, denkt men daar zijn gedachten zonder taal. De onzekerheid over wat onuitgesproken uitgesproken mag worden – en wat niet.
Achteloze zinnen. De meest bedachtzame. Het besluit van deze mensen om niets te zeggen. Hun besluit om wel iets te zeggen. Hun zeggen - besluiteloos natuurlijk, spontaan. En dan een hand voor hun mond.
De schaamte van deze mensen om wat men zei. De schaamte, niet om wat men zei, maar om wat wel eens te direct begrepen zou kunnen worden. De schaamte dat door te spreken - je iets veranderd zou hebben. De schaamte om wat waar was, maar door het schaamtegevoel al zo veel verder op afstand gehouden is.
Dat ene dunne gevoel, de angst voor de taal, die semantische vrees die alles uitwist, de persoonlijke trots dat wat men echt voelt men daarom toch niet uitspreekt? De marginalen daar, ja, die doen het. Zij spreken zonder opvoeding of gedachte. Wie echt en authentiek is bewaart. Zichzelf. Zijn waarde. Zin waarheid. Zijn liefde. Zijn leven. Zijn fragiliteit.
Tenzij natuurlijk deze mensen elkaar dingen vertellen die niet waar zijn. Eindeloos heeft men daar hartstochtelijke discussies over hun on-meningen, hun gedachten die zij niet hebben, hun gevoelens die niet de ware zijn. Deze verdedigen zij vurig en voldaan – als streden ze om iets persoonlijks. Wat je allemaal niet kan uitspreken, zolang het maar niet het jouwe is!
Knielende mannen beloven juffrouwen hun eeuwige trouw,
juffrouwen mannen hun liefde, filosofen de waarheid het woord, het woord filosofen
de waarheid, zogezegde vriendschappen elkaar het verstaan, het verstaan de
vriendschappelijkheid – maar niemand of niets van dit alles is daar waar,
oprecht, of ook maar écht gebeurd. Het gebeurt daar als anti-begrip. Het
verzegeld het onuitgesproken ware, nooit-gebeurde. Mijn god, hadden deze mensen daar Plato maar gekend!
Wat niet is geworden is daar misschien wel het meest ware.
Is het de vrees dat uitspreken jezelf verzwakken is? Je kwetsbaar opstellen? Jouw kaarten uitspelen? Misschien de schaamte om wat is uiteindelijk in woorden, een soort 'tweede zijn' te laten zijn, en daarom te verzwakken? Of de gedachte dat wat je uitspreekt tenslotte toch terstond weer weg is, voorbij, en daarom voorgoed onmogelijk blijft?
Waarheid ís haar vergaan. Het Zijn is een gebeuren. Er zijn geen eeuwige dingen die bestaan. En schoonheid valt alleen te verkrijgen, door ze nooit te bezitten.