....

 com·pa·ti·bel (bijvoegelijk naamwoord, wederkerig)

  1 Nooit een voorwaarde tot, maar een resultaat van iets
  2 Geen plaats (noch begin- noch eindpunt) van ontmoeten, maar geeft richting aan ieder ontmoeten

 

  Het is door elkaar te leren kennen dat twee mensen compatibel worden. Zij zijn het nooit –laat staan waren het al nog voordat ze elkaar kenden– maar worden het en werken er aan, indien zij ‘het verschil’ kunnen toestaan. Toch ‘de alteriteit van de andere’, zoals onze vriend Levinas dit verschil reeds thematiseerde, blijft steeds bestaan. En zo hoort het verdomme. Nooit valt deze weg te nemen. Nooit kan je ultiem versmelten. Nooit volledig verstaan. Laten we werken aan de blijvende ontmoeting van elkaar. Laten we nooit in de val van het ultieme verstaan trappen. Laten we elkaar blijvend leren kennen – en laten ervaren. Ook al blijft er iets onuitgesproken en onuitspreekbaar in ieder ontmoeten en leren kennen, daarom praten we verder. En daarom ontmoeten we elkaar. In het residu van elkaar.  

  Waarom verlangen wat je nooit kan bereiken, tenzij je een recept wenst voor levenslang ongeluk. Want het ultieme verstaan impliceert uiteraard het ultieme begrepen worden. Toch aangezien ‘de ultieme woorden’ niet bestaan omdat ultieme begrijpen te kunnen uiten, poneert men een woordloos begrip. Uitgepraat. Nog voordat men heeft gepraat. Dat men niet-alles-kan-zeggen wordt dan iets verdacht. Een fout teken. Met de vooronderstelling van een begrijpende, woordeloze ander die er enkel en alleen speciaal voor mij is maar ik nog niet heb mogen leren kennen, hoef ik ook niets te zeggen. Niet mijn problemen uit te spreken, niet aan mijn twijfels te werken. De toekomst lost het wel op in een ontalig begrip – de ontmoeting heeft alleen nog niet plaats gevonden!  

  Leren-kennen. Elkaar. Aanvaarden van het verschil en dat we elkaar niet altijd zullen begrijpen. Het is pas als ik ‘jou’ als ultiem versta –als man of vrouw, als Gorik of Sofie, blank of zwart, als Christen, Moslim of Jood,– dat ik jou niet meer versta. We zijn allemaal incompatibel. En net in het toestaan van deze incompatibiliteit bestaat de grootste vervollediging die we elkaar blijvend kunnen schenken. Geen voorwaarde om  geslaagd te ontmoeten. Geen resultaat van  ontmoeten waarop je gerust kan terug leunen. Maar een wederkerig ontmoeten in de actualiteit van wat onze Levinas het gelaat noemde.  

  Compatibiliteit is een resultaat van liefde, nooit de voorwaarde ervoor. Het is blijvend je best doen om met iets samen te vallen, hoewel je ultiem nooit volledig ondergedompeld blijft. Noch iemand bij voorbaat reeds begrepen hebben, noch het verlangen naar een verstaan dat voorafgaand aan ieder ontmoeten reeds verstaat als voorwaarde tot samen leven stellen: zo sluit je je op in de eigenste veelzaamheid. En geen begrip kan je dan nog redden.

  Maturiteit is de capaciteit zich voor het goede en slechte in ons open te stellen. Tenzij we aan onszelf geloven als perfecte mensen. Dan wordt alteriteit geschrapt door identiteit en is ieder leren kennen een overbodigheid, een ballast en omweg – een tunnel waar we zo snel mogelijk door moeten. De kauwgom aan je zool.

  Waarom “individuen” (als contrast tot het “alteridu” (sic) van Levinas) dan nog naar anderen verlangen? Als we toch al perfect zijn? Tenzij men toestaat – het verschil in de andere en de alteriteit in jezelf. Leren kennen is leren spreken. En ontmoeten, waarachtig ontmoeten, is zoals een taal die je leert maar waarvoor je geen diploma’s krijgt. Onderscheiding behaal je slechts – in het leven.