....

    Een fenomenologie van de liefde: dat één geliefde altijd meer aan zijn partner verknocht lijkt dan de andere. Een soort onevenwicht. Het is aanwezig in de vragende harten van ieder jong gevoel, maar eveneens verzwegen in elke gesettelde relatie. Misschien veranderen de rollen eens gedurende de relatie, maar, en dit is belangrijk, het is een onevenwicht dat ook liefde sticht. ‘Bewonderd en bewondering’ - beide noodzakelijk in het graag zien. Beide nodig om van liefde te kunnen spreken.

    Zien en gezien geworden. Kijken en bekeken. Strelen en gestreeld.

    Voor de droom vind je slechts troost in diegene die daarop volgt. Een hand die streelt grijpt nooit naar zichzelf. Iedere omhelzing maakt een volgende nodig. Ieder woord roept een nieuwe leegte op, wachtende om met nieuwe woorden gevuld te worden. Is de mens -hier: de verliefde, die zijn menszijn exemplarischer, uitgesprokener beleeft- niet steeds ondergedompeld? Hij tracht zich aan de eigen haren eruit te trekken, maar verschijnt nooit volledig boven.

    Ja, het is doordat we kunnen spreken, we nooit alles kunnen zeggen. Het is doordat we strelen, dat we nooit alles kunnen bevatten. Het is omdat de mens de mogelijkheid is gegeven zich te ontplooien en zichzelf dankzij anderen te ontdekken, dat hij zichzelf niet kent.

    ‘Natuurlijk, natuurlijk’, zegt men, ‘mensen zijn nu eenmaal verschillend.’ ‘Hoezo zou er zoiets als één liefde bestaan, die men kan meten, aan intensiteit, aan gradatie, aan afhankelijkheid?’ En toch bestaat dit verschil, dit verschil in liefde uiten, niet factisch en op zichzelf, maar eerst pas is in de werking van de liefde. In de liefde aan het werk. Men stelt het fenomenologisch vast, in de liefde, die liefheeft, op haar grens stoot en zich in de geliefde verwerkelijkt, die zich afvraagt of hij of zij misschien anders liefheeft en hoe veel, hoeveel minder of hoe anders dan de die liefde van de andere. Hoe telkens verschillend de liefde van de andere is.

    Synchroon liefhebben? Zoals atleten in vlinderslag in het olympische bad, ieder woest in eigen baan, zo snel mogelijk vooruit, in hun gespierd lichaam, in hun gecoördineerd bewegen, in hun gelijke tred waar één iemand tot winnaar gekroond wordt. De verliezers gedwongen het kleinste verschil vast te stellen. De snullekes aan de rand van het bad die hun teen in het water steken.

    Ach ga kapot in de golven! Duik het zoute water in en we zwemmen over het kanaal. We komen misschien vermoeid en op andere momenten aan. Geen chrono’s die onze liefde timen. Geen banen die ons de juiste richting in sturen. Op enkele honderden van een seconde komt het niet aan. Ik zwem wel voorop en verwacht jouw aankomst vanop het strand door een verrekijker. Of blijf tussen stromen wel even ter plaatse trappelen, niet wetende waar we zijn, waar we naartoe gaan of waar we vandaan kwamen.