....
“Geen probleem, Herr Kolonel. Indien u wil zal ik op een andere naam dan de mijne reageren.”
“En waarom zou u dat doen?”
“Omdat u mij dit vroeg, Herr Kolonel.”
“Dit was niet bepaalt wat ik voor ogen had.”
“Hoezo niet?”
“Ik vraag u uzelf te zijn.”
“Als u het zegt, zal ik wel niet mijzelf maar een ander geweest zijn! Vergeef mij, dit is namelijk waar ik goed in ben, mij ten dienste stellen van anderen hun verzoek.”
“Luitenant, mijn verzoek is net dat u uzelf bent. Eens uzelf!”
“Zoals u wil, Herr Kolonel. Voor u zal ik mijzelf zijn.”
“Maar ik wil niet dat u voor mij uzelf bent. Ik wil dat u uzelf bent.”
“Alstublieft! Hier ben ik.”
“En hoe kan ik weten dat u het bent?”
“Geen idee.”
“Luitenant, geen grapjes.”
“Maar als u het al niet weet, Herr Kolonel. Hoe zou ik het dan kunnen weten?”
“U lijkt mij nochtans de meest geschikte te zijn te weten wie u zelf bent. Niet?”
“Het enige wat ik, luitenant, over mijzelf weet, is slechts dat ik goed ben mijzelf ten dienste stellen van anderen, Herr Kolonel. Daarom ben ik hier niet de Kolonel.”
“Maar ik vraag niet naar wat u niet bent! Ik vraag u uzelf te zijn.”
“Is dat niet vreemd? Indien u mij vraagt dat te zijn wat ik niet ben, hoe kan ik het dan als ‘mijzelf’ aanzien? Anderzijds, mocht ik het reeds zijn, mijzelf, en gehoor willen geven aan uw bevel, immers zoals het in mijn natuur ligt, mijzelf ten dienste te stellen van anderen hun verzoek, ik ben tenslotte Luitenant en u Kolonel, hoe zou ik dat dan als 'mijzelf' kunnen omschrijven wanneer het mijzelf is om uw order op te volgen, om aldus mijzelf niet meer te zijn?”
“Luitenant, ik begrijp er niets meer van.”
“Vraagt u me eigenlijk niet om iemand anders te zijn?”
“Iemand anders te zijn? Ik vraag net om uzelf te zijn!”
“Wat u wenst is een betere Luitenant. Zo niet, de perfecte. Toch wat u vraagt is in wezen onmogelijk, Herr Kolonel. Het beste wat ik kan doen is doen alsof.”
“Doen alsof? Maar net dat wil ik niet!”
“Herr Kolonel, maar zoals net gezegd: dan ben ik het niet.”
“Maar dat vraag ik u niet!”
“Dan lijkt het mij beter, Herr Kolonel, zoals ik reeds voorstelde mij een tweede naam geven.”
“Een tweede naam te geven?”
“Eén die u alleen kan aanspreken, slechts u tot appel kan oproepen en volledig tot uw diensten zal staan. Hopelijk stelt dit u in staat zo de best mogelijke Luitenant te vormen. Slechts om volledig in uw volle betekenis ‘mijzelf’ te kunnen zijn.”
“Maar ik wil net dat u uzelf bent, Luitenant. Niet één of andere tweede andere.”
“Eén of andere tweede andere? Jezelf zijn wordt zo wel heel ingewikkeld.”
“Want zeg mij eens, wie van de twee bent u dan? En als ik de ene, dan wel de andere oproep, hoe kan ik nog weten wie de echte is die voor mij staat?”
“Maar Herr Kolonel, hoe zou ik dit weten? U weet dat dit een probleem is dat u geschapen heeft?”
“Hoe bedoelt u?”
“Ik ben, zoals iedereen, slechts mijzelf. Indien u een ander zelf wenst, dan zo. Op uw orders. Alstublieft!”
“Ik wil geen manschappen met dubbele namen. Ik wil sterke, kloege mannen uit één stuk.”
“Zoals gezegd, als u het zegt, zal ik wel mijzelf niet geweest zijn. Wie ben ik tenslotte om te weten wie ikzelf ben. Herr Kolonel, ik weet slechts dat ik goed ben in mij ten dienste stellen. Wat weet ik over mijzelf zijn?”
“Maar wees het dan.”
“Dat probeer ik hier al heel de tijd. Maar het komt niet echt over heb ik de indruk.”
“Dat begrijp ik niet.”
“Ik toon u al heel de tijd wie ik ben: namelijk niet zeker over wie ik ben en mij in mijn enige zekerheid ten dienste stellend, Herr Kolonel. Ik heb geen idee hoe ik dit nog meer kan benadrukken.”
“Dan stel ik toch voor om die tweede naam te nemen. Slechts om deze onenigheid te thematiseren.”
“Zoals ik reeds voorstelde, Herr Kolonel. Hopelijk stelt dit u in staat steeds de best mogelijke luitenant te recruiteren. Zoniet, geef iedere rang anders vier of vijf extra namen en dan komen we wel tot het perfecte leger. Tot uw dienst.”