....

    Zij hadden de slaap vergeten. Niet nodig. Deze mensen waren het met elkaar eens: zonder slaap konden ze veel meer verrichten.

    Timmermannen nagelden twee keer zoveel tafels aan elkaar. Bakkers vervaardigden dubbel zoveel taarten. Naaisters stikten dubbel zoveel kussens bijéén. Enkel de dieven maakten minder buit, nu de mens ook ’s nachts wakker bleef.

    “Nog zo’n voordeel!” kwam de gouverneur aanzetten. Voorwaar, deze mensen voelden zich veiliger nu ze ieder moment van de dag wakker waren.

    Uiteraard waren ze soms vermoeid, maar ook daar zag men al snel het voordeel van in. Minder geweldplegingen, minder verkrachtingen, minder fraude – voor zulke dingen had men niet langer energie over. Ja, deze mensen werden eerlijker, slechts omdat zij de slaap niet kenden.

    Men zou nochtans denken dat zij uit vermoeidheid extreem kribbelig waren, snel geïrriteerd of soms onverklaarbaar gekwetst. Maar dat waren ze niet. Door hun ontnomen slaap moesten zij namelijk beslissen waaraan zij hun energie besteden. Ruimte voor misverstanden was er niet. Simpelweg verspilling daaraan aandacht te besteden.

    Nu zij hun focus ontdekt hadden, volgenden algauw voorspoed, agrarische ontdekkingen en wetenschappelijke uitvindingen. Economen wreven zich in de handen. Niet waren deze mensen van hun doelen af te houden. Astrologen wezen intussen naar boven en riepen vanop de daken, nu de mens ’s nachts uiteraard ook wel eens naar de hemel keek en die breedte zonder centrum niet begreep.

    Daar moesten dingen uitgelegd worden. Sterrenbeelden werden al snel herkent. Toch tijd voor verwondering was er niet. Te veel nadenken bleek te vermoeiend, waardoor men zich tot de zekere antwoorden van de wetenschap of die van de astrologen wendde.

    Daardoor zaten de kunstenaars zonder werk. Wie had er nog tijd, laat staan goesting hun werk te bekijken? Ook de gekken droomden niet langer dierlijk intens. En de zwervers lagen niet meer indommelend op straat. Kortom – van dat hoopje ongeregeld was men ook gauw vanaf!

    Deze mensen in hun volwassen insomnia hadden de oplossing gevonden voor een probleem dat sinds mensenheugenis de gedragingen en voorstellingen, kortom de expressies van de menselijke soort diep bepaalde. Het probleem van contingentie, van sporadische zin- en rusteloosheid, namelijk wat is helemaal niet zo hoeft te zijn, bijgevolg ook wie men is volstrekt anders geweest had kunnen zijn, de daarbij gepaard gaande zorgen en levenslange onzekerheid, de aan het worden inherente twijfel, of de partner met wie je samen bent wel van je hield, of het leven wel dat inhield wat het eens scheen te beloven, vriendschappen die nooit dat waren geworden wat ze moesten zijn en al die andere dingen die men in een moment van actief niets doen denkend voelt en voelend overdenkt, wel zij ontdekten het vergeten waardoor dit alles niet meer bestond.

    Net door de al-tijd die er werd geschapen, bleek er geen tijd meer over zulke gedachten en gevoelens te ontwikkelen. Men vroeg zich niet langer af. Men was er te vermoeid voor.

    Uiteraard ‘knakte’ daar soms wel eens iemand, van opgestapelde vermoeidheid en vooral van al die onbeantwoorde gevoelens en vragen die men steeds had uitgesteld en zich plots, te plots in al hun gewicht aanboden, dan volgende een radicale beslissing, een breuk, misschien een onverwachte zelfmoord, maar daar had men een wetenschappelijke verklaring voor. Survival of the fittest. Die schakelden zichzelf uit. Zoniet wisten de astrologen wel raad.

    Zo leefde men daar in een alsmaar autocorrigerende vorm van samenleven, naar een alsmaar hogere volmaaktheid, in een alsmaar perfect wordende slapeloosheid.