....

    De eerste mieren in maart en april, arbeiders in de koude, verkenners van het eerste licht, zoekers naar de eerste warmte, ontdekkers van het ongekende daarbuiten. Deze mieren kennen de zomer niet en zullen de zomer nooit kennen. Zij werken zich kapot in hun enige verwerkelijking. Ze tasten de grenzen van de lente af. Zij bepalen de zomer – en hoe die verschijnt.

    Wat de zomer de mieren geven zal? Omlaag gevallen peren, een paar dode meikevers, de weg naar de afvalcontainer? Verticaal aan de rode bakstenen omhoog of een baan recht door het beton van’t koereke gebaand, achter schors of door dunne hagen, deze mieren bepalen boven en onder, voor en achter – zij trekken de banen van de planeten, op mierenniveau, elliptisch cirkelend rondom een woonblok of in het bos, toch iedere avond opnieuw gravetitisch genodigd tot de dichte van de mierennest.

    Ja, deze werkers bepalen in de organisatie van de mierennest het welslagen van de zomer in al haar overvloed. Zij verkennen en sterven. Zij bepalen de grenzen van de buitenwereld. Cartografen van iedere lente.