....
Ergens waar men geen papier of steen heeft ontwikkeld als drager van het schrift, maar rupsen.
Eenvoudig. Het is een zegen der natuur. Uiteraard teelt men daar enorme hoeveelheden rupsen, want deze mensen hebben wat te zeggen – of beter gezegd: wat mee te delen. Zoals wij met de bijen heeft men daar vlinderimkers. Schrik daarom niet dat zoals spreeuwen in een mediterraans stadje daar zwermen vlinders door de avondlijke straten buigen. Overal ziet met vlinders zweven of cocons bengelen. In tuinen en straten, aan bloemen en struiken, in slaap- en studeerkamers. Overal buigen ze door de ruimte in hun heel andere zwaartekracht. En daar weet men welke: de zwaartekracht van de boodschappen. Want vlinders zijn geen rupsen meer, en het best vallen deze gevleugelde insecten nog te begrijpen als een knoop in een gevonden zakdoek: signalen der betekenis die er niet meer is.
Boodschappenlijstjes die in vlinders overgaan. Haatbrieven – die in vlinders veranderen. Huwelijksaanzoeken of doodprentjes die in vlinders verdwijnen.
Het mooie daar ook, iets wat iedereen er aanvaardt, is de duur van betekenis. De mens doet er beter aan niet de illusie te hebben dat zijn geschreven boeken, dito kennis, voor de eeuwigheid meegaan. Daarom ook dat de afstand tussen het gesproken en geschreven woord daar minder drastisch is. Boodschappen die twintig dagen bestaan, nadien verpoppen en vervolgens tot vlinder worden. Twintig dagen volstaan te zeggen wat men moet zeggen en uit iedere boodschap te nemen wat men nodig heeft.
Twintig dagen encyclopedieën. Drie weken wensen. Vierhonderdtachtig uren gedichten. Twintig dagen liefdesverdriet.
Het mag daarom niet verwonderen, dat men daar in de vlinder iets heilig ziet. Het is hun eigen religie, en wanneer de mensen er schrijven, verwerkelijken ze deze. Iets zoals het gebed bij ons. Schrijven daar als connectie met het leven en de natuur.
Jeuk bij hen, die veel te zeggen hebben.
Een vlinder die zich voor een korte pauze op je knie of hand neerzet: woorden die terugkomen. Een muzenonderonsje.
Rupsen op je schrijftafel. Rupsen als menukaart. Rupsen die je in je slaapkamer bijhoudt. Rupsen die met de post aankomen. Rupsen in het binnenste van je jas. Rupsen bestemd voor kladnotities. Die brieven of boodschappen die je genegen zijn: deze rupsen dicht bij jou houden. Ach de gelukgevoelens wanneer zij tot vlinder uitgroeien! Toch ook de treurnis soms, dat ze niet meer leesbaar zijn. Zelfs de mooiste poëzie op rupsen vergaat, maar aan de mooiste vlinders herinnert men zich terug.
Kinderen bevragen daar hun ouders: hoezo, waarom, of ze het eens kunnen uitleggen? Waarom rupsen en bijvoorbeeld geen mieren, schapenleer of spinnenwebben? Toch deze mensen weten het zelf niet. Het leven heeft niet veel nodig. Mogelijks het gevolg van een toevallige ontwikkeling uit de geschiedenis. Achter sommige dingen hoeft men niet te voel zoeken. Zeker daar niet, wanneer de wetenschappers of filosofen hun analyse van de oorsprong van de rups op rupsen noteren en vervolgens hun theorieën na twintig dagen al vergeten worden.
Rupsen als wereldkaarten. Rupsen als schoolboeken. Rupsen als krant. Rupsen als doktersbriefje. Rupsen als telefoonboek. Kinderen die met wasco’s en kleurpotloden op rupsen bonte tekeningen maken.
Men bestudeert daar met een vergrootglas de boodschap van de rupsen. Niemand is er allergisch aan! Wanneer toch iemand begint te niezen of zich rood begint te krabben, ligt het daar aan de boodschap die iemand niet bevalt. Hij of zij laat zijn rups dan meestal onbemerkt ergens in de vrije natuur los waar niemand ze ooit nog terugvindt.
Het voordeel ook, dat ze niet snel weglopen! Men weet weggeslopen brieven met gemak in te halen. Kastjes en doosjes voor rupsen. Terraria aan boodschappen – iets zoals een aktetas bij ons.
Die rupsen die men van op reis opstuurt. Die rupsen als briefpapier. Die rupsen als spiekbriefje. Of die stiekeme rupsen die op de speelplaats in de lagere school als een propje van hand tot hand gaan….
Zij die zich in kalligrafie oefenen, doen daar de mooiste vlinders ontstaan: dagpauwogen.
Maar
zonder meer het fascinerendste aan deze mensen: dat zij iedere winter zonder
geschreven boodschappen achterblijven.