....

    De grootste misvatting van iemand die niet schrijft is de gedachte dat taal de realiteit reflecteert. Taal om te zeggen wat is. Alsof taal steeds weergave van de dingen is, een soort gelijkheidsteken tussen de realiteit en onze gedachten. Toegegeven: dat is het in vijfennegentig procent van ons taalgebruik ook. Maar dit is niet wat taal is — slechts ons gebruik: de gewoonte. Het is misschien, en laat dit een gedachte zijn van iemand die schrijft, pas in die vijf andere procent dat we vrij zijn — vrij van te benoemen. Vrij van te zeggen. Vrij van een ontmoeten in namen te verlangen. Vrij van een taal die ons doet spreken en alles bij voorbaat rastert in een onuitgesproken logica van verschijning en verwachting, in een onuitspreekbaar geraamte van structuur en geschiktheid dat ieder spreken vormt.

    Ik geloof dat in die vijf andere procent —hier komt die Heidegger!— de taal spreekt, beter gezegd we even het anker lichten, of nu het anker van onze alledaagsheid of de dingen, het anker van onze gedachten of dat van de taal van onze gedachten. Het is dan wanneer we spelen, er even speling op de dingen komt, zoals een wiel speling nodig heeft om te kunnen draaien, zoals het kind de hoepel om mee te zwaaien, zo er iets van een creativiteit rond de heupen van de taal draait en in dit gravetetische zwaaien een afstand tegenover die gedachten en realiteit zich toont. Kortom: het tijdelijk verdampen van het koppelingsteken.

    Dit is wat schrijven in het beste geval is. Tijdelijk evaporeren. Tijdelijk met de heupen zwaaien. Probeer daarom nooit te beschrijven, en in de valkuil van het koppelingsteken te trappen, maar te kijken en te voelen met de woorden én het spel, de hoepel van de woorden. Taal is daarom noodzakelijke overdrijving, olie op het vuur van de werkelijkheid. Geloof me, ik meen zelden wat ik schrijf. Ik spreek mezelf meermaals tegen slechts om tegenover de taal oprecht te kunnen blijven. Maar ik meen honderd procent wat ik schrijf – alleen is het niet de werkelijkheid. Het is de werkelijkheid en het surplus. Dat wat we winnen: de taal.

    Wie schrijft overdrijft — de staat van zijn. Die voert hyperbolen op, smijt met lucifers om zich heen, neemt een kijkje over de rand van de vulkaan, ziet de leeuwen stoeien met de zwanen in het park terwijl iets verder Atlas de wereld op zijn schouderbladeren draagt, snuift de geur van badpakken die onder zomerse platanen te drogen hangen in zich op, ziet hoe het prachtige lichtbruine haar van twintigjarige dames tijdens lange zomers verandert in een uniek geel, het geel van de herinnering, denkt plots aan de sparren in Noorwegen en een wit pak sneeuw dat geruisloos van de dennen schuift, en begrijpt net daarom gevoeligheden die geen mens heeft. Maar het is net omdat we overdrijven, van de werkelijkheid afstand nemen, dat we die werkelijkheid leren kennen en appreciëren — en daarmee ook: onszelf.

         Café Le Coq, 28 november 2021