....

    Leeftijd als de mensen hun verhouding tot de bodem.

    Als peuter zit je op vaders schouders of bestorm je ingebeelde kastelen op zijn rug, als zuigeling lig je in een wieg en hang je in draagdoek om je ouders lichaam, nadien kruip je en aan tafel zweef je boven de grond in een kinderstoel. Zelfs zittend in de lagere school kom je lang nog niet met je voetjes aan de grond, en daar treedt iets magisch op in de kinderen. Plots beginnen die voetjes te schommelen – het zijn onze vleugels die we vergeten zodra we vaste voet zetten.

    Dit is ons eerste ervaren: het gevoel in het ijle te hangen. In één of andere voortijd slingerden mensapen aan lianen, en ook in de baarmoeder hingen we aan een navelstreng, niet aan de bodem ofzo. De hele grondervaring van onze eerste jaren wordt gekenmerkt door een ander gewaarworden, een ander gewicht van de zwaartekracht, of meer symbolischer: jezelf niet dragen, maar gedragen en getild worden door een groter iets.

    Hoe vaak kinderen, eens ze vanop de stoel de vloer kunnen raken en ongeveer op die leeftijd geacht worden Frans, wetenschappen en andere vreemde talen te moeten leren, kortom ze een nieuw stadium moeten betreden, namelijk in de schemering naar de volwassenheid als het voortdurende contact met de bodem gedwongen worden, zich dan op hobby’s en sporten smijten die hen net van dit bodemcontact wegvoeren: de vertrouwde schommel verplaatst hen opnieuw in het spelende zwevende, stelten liften hen opnieuw naar onbereikbare hoogtes, maar ook de fiets, het trappen zonder bodem, de zweefmolen op de kermis, de korte gewichtloosheid in judo of gymnastiek, de horden of hoogspringen bij de atletiek, al die herontdekkingen van onszelf en onze zwevende oorsprong, net zoals bijvoorbeeld zwemmen, illustreert het steeds gedragen worden door een ander gewicht der zwaartekracht.

    Het is zoals het kristal voor het venster hangt, draaiend om zichzelf verschillende facetten aan licht toont, zo zijn de kinderen van kristal – tonen het prisma van de menselijke gedaante, breken het licht van ons bestaan. Maar slechts als ze gewichtloos bewegen. De kinderen op hun stoelen – twee blote benen, een paar blauwe plekken op de schenen misschien, die trappelend in het naamloos vertrouwde hangen. Zij zijn een straal gekleurd licht aan tafel.

    Moet je er niet te veel achter zoeken, en is het zoals het fruit –een reflectie van al het leven– dat eens het rijp is wel op de bodem valt?

    Is dat wat met de volwassenheid gebeurt? Langdurig bodemcontact is volwassen. De bodem voelen. Natuurlijk: iedere theorie kent haar paradox en ieder systeem haar tegenstelling. Misschien daarom dat de volwassen mens kietelen aan zijn voeten niet verdraagt. Het herinnert hem, net in de kinderlijke lichtzinnigheid van de daad, aan het beklemmende van iedere volwassenheid. 

    Het akelige verschil tussen seks al staand of al liggend? Lees deze aantekening nog een keer. Het genot van de slaap? Geen bodemcontact! Daarom dat we dromen hebben: logisch ook dat het onmogelijk is om rechtstaand te slapen. Staan herinnert ons te veel aan de bodem.

    Als bejaarde in een rolstoel zitten, de bodem na zestigjaar opnieuw niét meer raken, en dan plots vergeten kinderlijke liedjes beginnen te neuriën…

    Ook het plezier van het schaatsen schenkt ons dit grenzeloze gevoel van beginnen, een verwachtingsvolle vrijheid en wie slim is, die vervaardigt te grote stoelen en tafels voor volwassenen, om zo iedere maaltijd jouw kindertijd en dat bijzondere verschijnen der dingen opnieuw op te roepen.