....

    Ergens waar de mensen met wachten betalen.

    De prijs van iets is de inwilliging ervan. Simpel: wil je daar iets, moet je erop wachten. Wens je jezelf iets kostbaar, ben je uiteraard meer tijd kwijt. Vrij zijn deze mensen. Vrij zijn deze mensen alles te willen. Toch niets is daar zo kostbaar – als het leven zelf. Dat wil daar zeggen, de volledige tijd van het leven zelf. Je kan het niet overbieden. En het is deze tijd waaraan deze mensen hun verlangen en willen afmeten.

    Wachten op een glas melk. Wachten op een paar wortels. Wachten op een kleurpotlood. Wachten op snoepgoed of naald en draad.

    Jong en oud doen het. Het is een soort valuta die de mensen samen delen en hen niet onderscheidt van elkaar. Daar geen armen en rijken, enkel volhouders en minder verveelden…

    Flinke kindjes braaf op een stoeltje. Ongeduldige kindjes die men vergeefs de waarde van de dingen, wat daar niets anders dan de waarde van de tijd is, leert. Verwende kindjes die alles, of toch veel, krijgen – is dit daar überhaupt mogelijk? Het is twijfelachtig. Wel vind je daar ouders die in plaats van hun ongeduldige kinderen wachten. Het is geweten – ouders hebben zelden tijd.

    Boeren zitten op de stoep en wachten – op een nieuwe schop. Wielrenners in tenue rijden lek en wachten braaf op een nieuwe tube. Mannen die een half jaar voor hun toekomstige bruid op een stoel zitten verwachten – een ring aan goud.

    Vriendschappen die elkaar iets schenken worden daar gekenmerkt door het wachten, niet dat voor jezelf, maar voor iemand anders. Het is de meest genereuze tijd.

    Het lijkt voor ons absurd, onmogelijk, dat dit systeem van niets-doen werkt en bestaat, toch de wereld waarin we leven kent overvloed. Er is genoeg voor iedereen – en ‘het alles’ van de realiteit heeft daar een eerlijke verdeelsleutel gevonden. Het ideaal waar het socialisme steeds van droomde ligt niet in de maatschappij maar in het lichaam, niet in de materie maar in het bijzondere van de mens zelf: dat de mens in de tijd en de tijd in de mens is.

    Het schijnt daar dat vroeger, eens, een samenleving met een heel ander soort kapitaal leefde, die betaalde in geld en munten, kapitaalstromen in briefjes en liquide stortingen kende. Op de restanten van deze op hol geslagen wereld is deze plaats gegrondvest. Men vindt daar dan ook geregeld waardevolle of absurde voorwerpen terug – maar of deze mensen het de moeite vinden daarop te wachten?

    Je denkt het misschien niet, maar uiteraard doen deze mensen nog andere dingen dan wachten. Stel je voor! Dit is net het geheim wat hen verbindt. Werken of landbouwen bijvoorbeeld, lesgeven of vervaardigen wat ze willen. Maar, en dit is belangrijk, ze moeten ervoor kiezen. Ze moeten iets doen. Wat is om het eender. Met hun vrije tijd kunnen ze dan betalen

    Aldus kan men kiezen om zichzelf vorm te geven: immers de mens is niet enkel in, maar staat ook open voor de tijd. Hij kan die vormgeven, iets uit zichzelf maken, plannen en zichzelf ontwikkelen – en het is met diezelfde realiserende tijd dat men betaalt om dit te ondersteunen. Wachten en het heilige niets doen als sleutel voor zelfverwerkelijking.

    Het grote verschil door deze economie van het wachten in plaats van een economie van het geld ligt daar in het volgende verlangen besloten: mensen willen zich niet van elkaar onderscheiden, mensen willen zichzelf. De valuta heeft daar een andere werking, wordt anders aangewend, waardoor men noodzakelijk op minimalisme en uitzuivering van het verlangen uitkomt.

    Het maakt deze mensen bescheidener en tegelijk zelfbewuster. Niet alles kunnen hebben is geen meritocratische aangelegenheid van nog niet genoeg hebben, maar een gevolg van het leven zelf: je hebt eenvoudigweg de tijd niet om op alles te wachten. Zelfs het kleinste kind begrijpt het – misschien niet ‘nu’, maar na een uurtje wachten ten minste. Niemand wil het zelfs. Het idee zou te gek zijn om in hen op te komen. Het is fantastisch. Deze valuta van het wachten verplicht deze mensen te willen wat ze willen. In dit eerlijkmakend minimalisme van het verlangen vinden zij zichzelf. Ze leren wensen. Ze leren willen. Ze leren zichzelf kennen.

    Niet verstrooid over overvloed, niet ondergedompeld in imitatie en schijnbehoeften, niet de teleurstelling van iets bereiken om het dan niet meer te willen, de eindeloze onzin en geïmiteerde verlangens om erbij te horen, het gevoel slechts om het gevoel te voelen kent men daar niet. Onze tijd is beperkt. Zo ook de liquide middelen. De absurditeit meer te kunnen dan men kan, heeft eens den boel in brand gestoken en tegelijk het vuur van de mens gedoofd.

    Uiteraard doven deze mensen daar zelf ook wel eens uit. Iedereen kent daar verspilde momenten en verloren wachttijd. Niets is daar zo beschamend als aan een vriend een cadeau terugvragen. Gescheiden mannen berouwen zich het half jaar dat zij aan hun ring hebben verspild. Een restaurantbezoek dat de moeite niet was kostte deze mensen een heel avondje. Kinderen geraken eens hun speelgoed beu – toch nooit zo dikwijls als bij de voorvreugde van iedere verwerkelijking. En zelfs als dit daar gebeurt, sterkt dit hen slechts nog beter en geschikter zichzelf te willen, in de metaforiek van deze tijd-valuta zichzelf vorm te geven.

    Deze mensen kennen geen verspilling. Dit voelt daar te veel aan alsof men iets van zichzelf verliest.

    Heeft het daar misschien te maken met de psychologische irritatie in een wachtrij te staan, de confrontatie met andere wachten en hun onuitgesproken levensdoelen, de leegte van het zijn plots te voelen, het overbodige van het willen dat zich dan aandringt – de plotse huiver over het absurde van het bestaan? Een wachtrij werkt daar zuiverend: het scherpt het verlangen aan en doorzijgt de mensen. Plots stellen zij vast dat zij helemaal niet in de wachtrij willen staan! En in dit borende gevoel dat de wereld en het verlangen uitzift, treffen zij zelfbewuster als in de betere paradoxen aan: zichzelf.

    De markt bestaat dan ook aan rijen aan wachtenden. Mensen die voor een appel of een ei even met de vingers staan draaien. Tja, het zijn de wekelijkse boodschappen die er bij horen. Niemand omkomt er aan.

    Men kent daar dan ook machtige wachtzalen. Een soort valutaruimtes waar het wachten, de prijs van het lichaam, woordeloos ingewilligd wordt. Kathedralen aan tijd.

    Op sommige dingen wacht je een heel leven. Die krijg je –tragiek van iedere samenleving– wanneer je ze niet meer nodig hebt of kan gebruiken. Bejaarden op jet-ski’s bijvoorbeeld.

    Andere dingen komen dan weer direct en zijn voor deze mensen een ongelofelijke vreugde. De aanraking met zachte schoonheid. Een kwiek vogeltje landt even op tafel. De wind in poëtische kruinen. Water stroomt uit een berg: momentaan geluk. Ze hebben er niet om gevraagd, ze hebben het niet gewild en toch gebeurt het. Het is het wonder van de dingen.

    's Zomers willen de mensen een weekendje naar zee en staan dan vervolgens uren in de file. Geen mens stoort er zich aan. Ze willen dit en vinden het heerlijk.