....

    Monsieur Ciney. Mijn lievelingsmeneer in Brasserie Verschueren is met negentig jaar overleden. Wat een gemis! Telkens wanneer hij aantrad, was het alsof het Zijn zich persoonlijk meldde. Zoals daken in zonlicht glansde hij me telkens tegemoet. Zijn mager oud gezicht, eerder een schedel dan een gezicht, met die witte dunne haren en de langzaamheid van zijn voortbewegen in zijn hele lichaam zichtbaar. Zijn dagen: het weerzien onder het troebele licht van de Ciney. In het prisma van deze glazen kelk sloeg de tijd. Dan was er werkelijkheid, en hoe vaak was men wel niet getuige van die bibberende Parkinson-hand, die traag, trager om ’t er traagst het glas en de zwaartekracht trotste. Men herinnert zich dat men hem arm aan arm naar huis begeleidde, zijn rekeningen betaalde zonder het te zeggen – en verrassend genoeg, van al de vragen die hij elke keer herhaalde en ik iedere keer uitvoerig en opnieuw beantwoorde, zo als ware het voor de eerste keer, herinnerde hij zich deze traktaties! Ik begreep wat deze Ciney voor hem betekende en vond daarmee een weg naar zijn leven en geheugen. Het was het zenit van zijn dagen. Men is zo dankbaar dat men hem, onderweg naar dit hoogste punt, mocht ervaren. Als een toeschouwer – als perfecte naaste. Niet meer verlangend dan het oprecht verschijnen aan elkaar.

    Hoe hij in mijn schrijven en aantekeningen verder leefde – zelfs wanneer het slechts door zijn intrede was, wanneer men dankbaar alles even neerlegde en het esthetisch langzame van de ouderdom in dit matte licht zag verschijnen. Mijn lievelingsmeneer. Hoe anders nu, te weten dat een mogelijk binnenkomen niet meer tot het werkelijke behoort, of zelfs wanneer ik onderweg was en zijn eventuele aanwezigheid in mijn voelen reeds anticipeerde. Zijn trillende hand, die hij hief, wanneer hij me voorzichtig salueerde. Die glycoomblauwe ogen, blauw als een Russische hemel – men keek niet in zijn ogen maar erdoor. Ik ervaar nu, eerst na zijn dood, pas hoe hij heette, en is dat niet juist het kenmerk van ware, oprechte ontmoetingen? Dat men achteraf pas ervaart hoe iemand noemt? Nu legt hij zijn naam neer. Mijn kerstkaart die ik voor hem reeds had geschreven en op kerstdag wou brengen, geadresseerd aan Monsieur Ciney, blijft ongeopend in mijn appartement liggen. Ook dat hoort bij perfecte naasten: dat ze nooit afscheid nemen.

      22 december 2018