....

    Hij is de ochtend verloren. Zijn ochtenden, die als een hoen de vleugels uitschudden, een herinnering aan voordaagse wolken bewaarden, in de traagheid van een ontwaken associërden, het bange ademen van de tijgers even vergeten waren, de slaap in zich bewaarden, zich in de dauw van het klaverveld verfristen, de beukennootjes als planeten hadden horen vallen, het sluipen van de onzichtbare poema overwonnen hadden; zijn ochtenden die iedere nacht overleefden, een ochtend zoals de lieve muisjes dicht en donzig bij elkaar kruipen en zo het vreemde verschijnen van de maan uitwisten. Zijn lieve woordeloze ochtenden in een andere, dromerige gevoeligheid, waarin zwijgend het beeld van de open slangenbeet van de wereld nog een keer verscheen – nabijer en op afstand gehouden, intenser en vlakker doorstaan, herhaald en voor het eerst beleefd.

    De ochtend als wanneer alles uit het lichaam treedt.