....

    Het bestaan is meeslepend en eentonig. Onze zintuigen, gemaakt om wonderen der subtiliteit te ontdekken, zijn verzadigd aan prikkels en verschijningen. De geluiden van het onafgebroken verkeer, de roetgeuren van de stad in de namiddag, de bosmaaier in de buurt, flatscreens thuis en onderweg, reclame in oog en media, muziek als vulsel overal, een snurkende gast in de hotelkamer naast je – zij hebben je niets te zeggen. En toch spreekt het eindeloos. Toch word je eindeloos aangesproken. Oor en oog open voor het geloof in subtiele wonderen.

    De karren blijven steken in de zompige grond. Het probleem is niet de wespen. Niemand heeft het jongetje ooit geleerd dat die eindeloze stroom aan boodschappen niets te zeggen hebben, dus luistert hij verder…

    Even bevrijd van de onverschillige, prozaïsche symbolen van je leven —de twaalfcijferige structuur van een rekeningnummer, het geluid van een nieuwe e-mail, de dagelijkse amandelgeur van je wasverzachter, een zelfgekozen optreden op de maandelijkse agenda waar je, eens het zover is, niet naar uitkijkt, slechts omdat het op de agenda staat— laat je tijdelijk de karren achter. De wespen zijn zacht en lief en glimlachen! Misschien hoor je zingende pauwen in de achtertuinen van je buurt, een verre echo uit herinnering van je jeugd, plots schiet een eekhoorn uit de haag, lichtstralen door een herfstelijk bewolkte hemel verlenen even het idee als leefde men op de zeebodem, wind waait sterk in de hoge berken, verf kladt dik en als gevederd water een subliem buitenvormelijk gevoel, de cipressen naar de hemel of de eikels en de noten op de grond; er is genoeg om iets te starten, genoeg om mee te glijden, voldoende om steeds weer »het beginnen« te ervaren. Geen escapisme, maar beginnerisme. Het is niet ontsnappen aan het gevoel – het is even de start van gevoelens mogen beleven.

    Overstemmen. Alles giert om aandacht. Enkel de wespen fluisteren. Er zit genoeg verborgen in het te veel wat men niet nodig heeft, maar hoe verneemt men dit? Is het jongetje melancholisch, gewoon omdat hij geen jongetje meer is, gewoon omdat hij de kar niet meer vooruit kan duwen, voelt hij heel even uit de prozaïsche symbolen van het leven te kunnen treden maar tot zijn spijt de melodie van iedere inspiratie niet te verstaan. Melancholie is niet thuis in je leven zijn. Melancholie als het nog niet van de melodie. Melancholie als de geluiden die blijven steken, de niet-onverschillige interesse voor het kabaal, de gevoeligheid om een wereld van natuurlijke melodieën naar binnen te trekken, de gave hebben om ontmoetingen met zachte schoonheid aan te gaan, een vernisachtige schijnwereld aan glans te gewaren op het oogledenzachte kopschild van de kevers, misschien een losse knop aan een fijn stikdraadje aan iemands overhemd op te merken, plots de geur van vrouwen hun borsten te herinneren, het medeleven een uitgeputte bij terug bij de bloemen zetten, in de spiegels het licht te zien, niet de reflectie, de aanleg om te verstaan –alles van de wespen!– en niets te begrijpen… En niets van dat alles dient zich aan…

    Het probleem is nooit de kar maar de bodem, nooit de cirkel maar de omgeving, nooit het wonder van het nauwkeurige luisteren maar steeds die irritante haardrogers en stofzuigers, euh ik bedoel de wegkaatsende hand naar het subtiele symbool. Ja, de symbolen durven wel eens voor je gezicht komen zweven om te kijken wie of wat je bent en wat je bedoelingen zijn. Mensen ervaren dat als opdringerig en agressief en halen dan vaak uit. Terwijl de echte, eerste steek zit in dat wat het talent niet bezit haar schoonheid te hoeden met een angel, haar struiken niet te voorzien van een stekel, haar mensen en voortbrengselen niet begiftigd met de gevoeligheid – te voelen.