....

    Onze toegang tot het mysterie loopt via de taal. Daarom geldt meteen ook: onze toegang tot het mysterie wordt versperd door de taal. 

    Omdat we in de taal opgroeien, denken, verlangen en verlangens uiten, kortom we in de taal geplaatst zijn en daarom de taal ons telkens plaatst, zijn we deel van een voorgegeven structuur. De mens volgt de godheid en de godheid achtervolgt de mens. Gevangen tussen de lettergrepen is het spel van openen en versperren.

    Wie zich uitsluitend laat leiden door bestaande associaties van de taal zit gevangen. Maar ook: wie zich niet uitsluitend laat leiden door bestaande associaties van de taal zit gevangen. Ieder is uitvoerder van de voorgegeven structuur. Hoe vaak spreken, als in openen, we niet – de taal spreekt haar voorgegeven structuur uit.

    Uiteraard hoeft men niet steeds de taal niet te openen. Uiteraard hoeft men niet uit te breken. Uiteraard kan men niet uitbreken, want onze toegang tot het mysterie, eens geopend, wordt zelf opnieuw versperd. Uiteraard kan men ook in de structuur het idee van mysteries ontwikkelen…

    Waar zit de godheid? Waar het mysterie? Taal is negenennegentig procent van haar verschijnen gebruik, dat betekent: je laten leiden door bestaande associaties van de taal. Echter zich laten leiden door het gekende is niet spreken, maar herhalen. Wij bootsen na en herhalen.

    We herhalen elkaar en we herhalen het uitgesprokene. We herhalen het mysterie en het wordt daardoor vaal. Wij opgesloten in een herhalingslus. In deze aan elkaar spiegelende dans cirkelen we rond een leegte die we krampachtig gevangenhouden: onze betekenis. In deze herhalende dans zijn hele steden, semantisch steden, ontstaan. Een handelsnetwerk aan betekenissen en kluwen aan steegjes. Met weidse uitzichten naar buiten, open pleinen, drekkige of hellende straatjes en heilige kathedralen. Poëzie is over de daken dansen. Wie daarbuiten danst wordt niet begrepen.

    Tussen niet-begrijpen en spreken, voor het eerst spreken –immers we verliezen het mysterie, keer op keer– speelt het spel van volgen en achtervolgen, openen en versperren.

    Laten we het daarom nog wat onbegrijpelijker maken: de taal spreken is de taal verliezen. De taal spreken is ze niet kennen. De taal spreken is niet luisteren naar het gekende – de taal spreken is het ongekende opvangen. Betekenis dient niet om ze te begrijpen maar om erdoor verbaast te worden.