....

    Uit de geometrie van je kindertijd, het arsenaal aan figuren –omgekeerd gedriehoekte benen bij ‘Chinese voetbal’ op de speelplaats, het ovale eitje bij de kippen– die onze dagen begeleidden, is er een lijnstuk dat vooral die blauwe, lange zomerdagen omspande. De witte streep aan de hemel leek wel een lint rondom blinkend blauwe dagen, die nooit in te pakken vielen. Een penseelstreep die niet leek te plakken, die peuters goed genoeg opmerken en doen verbazen, maar kinderen al snel de schouders doet optrekken over dat gemor daar boven – geheel voorspelbaar en betekenisloos. Onze eerste kennismaking met de contingentie van het bestaan? 

    Bevroren waterdamp, kunstmatige ijskristallen, een kras op de carrosserie van een anders heldergeboende hemel, die, misschien een eerste les metafysica voor jonge kijkertjes, dadelijk, meteen, als je wegkijkt, misschien nu al, al vervormd, uitgestreken of weggeblazen is, maar in haar amorfe verdamping fascinerend genoeg hetzelfde leek zolang je bleef kijken. Verandering bestaat pas als je iets achterlaat. Het moment is pas, vreemd genoeg, wanneer het moment voorbij is…

    Kon je toen al aan het leven niet aan uit? Tekenden die onuitsprekelijke raadsels van het intermenselijke verkeer zich toen al af in lijnvluchten aan de hemel? Deed een simpele streep aan de hemel je als een witte banenschil in de lucht struikelen? Misschien een brug naar de universele vormen achter ieders handelen – de witte strepen aan de lucht; figuren die iets anders betekenen, die helemaal geen witte strepen waren! Mechanische kometenstaartjes, geen wonderen waarop je soms nachten moest wachten, maar verzadigd over de hemel, charters of lijnvluchten, oorverdovende propellers en een hoop gedumpt methaan, uitgesleten verwondering, de korte blik niet langer waardig, de banaliteit zo ver mogelijk van ons ongrijpbaar gemaakt en tot in het oneindige afgespeeld, het cinemadoek boven onze hoofden met alleen maar onzinnige reclame, het spoor van een knikker in de zilverblauwe koepel, iets beroert daar de verte, de sentimentele blik gewaard een poëtische streling, misschien de verst mogelijk aanraakbare kant van de hemel, de binnenkant van het universum.

    De schijnbaar doelloze richtingen die een bestemming kan hebben. Witte blikken wespen die het terrein van de engelen verstoren, nemen iedere richting uit de hemel. Want hoewel zij onderweg zijn, desoriënteren zij de kijker op de aardbodem, beroofd van ieder centrum, ieder uitzicht op de verte. Noem mij een overdrijver, maar iets is er gekraakt in onze kop – door deze strepen. De voorbode voor wat op dat ander blinkend scherm, onze smartphone, met ons is gaan gebeuren: zelfs een blik naar de hemel ontsnapt niet aan menselijke activiteit. Het is zoals men in het midden van de oceaan een petfles of plastic soep aantreft, aan de hemel de uitgesleten sporen van onze broodnodige menselijke verplaatsingen. Nergens zijn wij eenzaam. 

    Alsof deze strepen cirkelend een bol of koker vormen die ons, onze dromen en onze toegang tot het mysterie verdringt en gevangen houdt. Maar zij verdwijnen – de gesel van onze mentale bondage is onzichtbaar. Het zijn de vliegen in een kosmische huiskamer. Op zoek naar het laatste restje blauw – zou er ergens één plekje onberoerd gebleven zijn?