....

    In een zandkorrel heb je de hele Sahara gezien. Van de dingen die ons dagelijks nietsvermoedend omgeven, bevrijden en gevangenhouden, is niets tegelijk zo open en gesloten, niets tezelfdertijd zo licht en zwaar als de zandkorrel.

    Symbool van de hitte, dragers van woestijnen, iets dat de mogelijkheid bezit om warmte te bewaren en zo alles verschroeiend al het leven te vernietigen – of net leven, ziel te schenken en boomwortels en woelende muisjes te ontvangen.

    Het zand is plaatsloos. Het zand heeft geen gezicht. Zand is zonder ruimte. Zand is de tijd. Zand kleeft aan onze zolen. Zoals een kind aan het strand er een tekening in maakt, ergens wist je dit al, deed je het zelf al, realiseert de omgeving zichzelf in het zand en bepaalt het wat het kan worden. Het zand is niets. Het zand is de mogelijkheid. Het snuifje zout dat je aan het gerecht toevoegt. Het zand is niet veel. Het zand is weinig.

    Het zand is alles – de herinnering aan het veel vroegere. Of nu een vergruisde schelp of verdwenen berg. Het zand blijft bestaan. Je moet in het zand kijken om de tijd te voelen. Eeuwenlang ervoeren we dit, wanneer de zandloper omkeerden en bergketens zagen kantelen, de Gobi woestijn door de trechter van een mini-Apocalyps op de schrijftafel zagen zinken, boven en beneden zich wijzigde.

    Enkele korrels volstaan om een verhaal te vertellen.

    Het zand. Het zand, dat is en zijn ook de gladde, goud-zilver glinsterende, verleidelijke buiken van de slangen. De slang is het wezen van het zand, en glijdt over het mysterie van de geschiedenis. Daarom overleeft zij warmte en koude – zij is vleesgeworden aarde. De slang luistert maar heeft geen oren.

    Omdat het zand de hitte bewaart zwijgt het. Je moet naar het zand kijken om het te verstaan. Je moet het zand ontlokken. De wind, het water, de lucht – zij spreken. Maar het zand bewaart…

    Wie stilte niet kan verdragen veegt zijn voorgevel. Wat ik daarmee bedoel? De mens is in continu gevecht met het zand. Zowel met de borstels in onze hallen en woonkamers, tussen onze plinten als meer innerlijk in onze duinen aan herinnering. Vergeefs. Iedere zandkorrel is een boxer. Rode handschoenen, een ontwijkend verdedigend, boksgebeugeld gezicht en dan, wanneer je het niet verwacht, een forse rechtse. Zand prikt in de ogen. Zand schuurt onze huid.

    Zand is gezuiverd en afgerond door het water, zeg gerust: gespoeld door het heden. Zand is de geschiedenis, het resultaat van een proces. Als we even stilstaan: onze wereld is opgetrokken en gepantserd uit zand – van baksteen tot in beton gegoten, het zand waait niet meer weg. Het zand is niet meer plaatsloos, niet langer zonder gezicht. Het zand werd een vaste plaats toegewezen. Zand is tot grondstof geworden, en een last. 

   Ik leg mijn oor wel eens aan de plaasteren muur, en luister, of vergruisde schelpen breken, of ik de zilver-gouden buiken van de slangen hoor schuiven, bergketens hoor kraken, het alles en niets van een kosmische voor-tijd geruisloos kantelt zoals in de trechter van een zandloper, of misschien het open staan voor de wind en de richting van het toeval uit onze muren waait, maar begrijp dan – dat zand zich naast ons moet leggen en dat alles »uit ons« neemt.