....

    Af en toe dwaalt een oermens rond in mijn leven. Waar ik me begeef, door de straten slenter of in de keuken aan nootmuskaat of verse kruiden ruik, zwerft die mee op de cirkel van het heden.

    Die oermens is een spiegel – de buitenkant van onze ervaring. We beseffen het te weinig, we denken hem te pejoratief, maar de oermens is het beeld van onze mogelijkheden en wie we zijn, maar tegelijk ook niet geworden zijn. Ja, de oermens die ons is, zonder alles wat we eens vergeten zijn. De oermens als de onbediende knopjes. De oermens als diegene waarin de angel der dingen dieper, nog zonder geschiedenis wordende betekenis, blijft steken. De oermens die niet swiped of voor netflix hangt, maar de stekels van de bramen uit zijn huid trekt.

    Ik herneem een eerdere aantekening –

    “Slaap is creatief. Slaap is heilig. Bij de oermensen behoorde ik zonder twijfel tot de evolutionair bevoordeelden: een gevoelige slaper, gevat om zelfs al slapend het sluipen van de sabeltandtijger te bespeuren, om wakker uit de lauwe slaap op te springen en gevoelig te luisteren. De wakkere oermens legt ’s nachts een vuurtje aan, verjaagt de dieren, brengt zijn nietsvermoedend, slapend gezin en stam in veiligheid. Wie weet hangt het voortbestaan van de hele mensheid van zijn nachtelijke insomnia af. Dat iemand deze zin leest – dankzij een oermens die ooit niet kon slapen.

    Het lawaai in de stad, tienduizenden jaren later, die de slaap van de rechtvaardigen verstoort, is thans in mijn nadeel. Evolutionaire autocorrectie: de onverschilligen winnen. Winnen aan kracht en energie, aan slaap – zij liggen er niet wakker van. En lig ik ’s nachts in bed, hoor ik de holle poten van de mammoeten in de hoeven van mijn bovenburen, de sluipwegen van de sabeltandtijgers in onafgebroken gemotoriseerd stadsverkeer, misschien ergens een verre dreun van een nog voorhistorisch wezen en denk ik dat ik in mijn wakkere bewustzijnstoestand deze nachtelijke stad van haar bestaan verzeker.”

    Geldt zulke dualiteit niet voor alles in het leven? Is waarde en ideaal niet steeds verdraait? Zoals met de slapende en wakkere oermens zijn de rollen intussen veranderd. Wie in een voorhistorische context aan de banden van de gemeenschap dacht, zacht bedacht in en met het perspectief van de andere, verzekerde het succes van zijn clan. Nu wordt diezelfde mens vertrappeld door onverschilligheid. Ik kan mij de oermensen alleen maar voorstellen als de liefste persoonlijkheden, sociaal en empathisch, diep vertrouwd met reuzen en de schaduw van de dieren. Wie daarentegen tegenwoordig zijn kind opvoedt tot klootzakske wordt als het ware beloond door het leven: die creëert een individu waarvoor lucratieve zakendeals en opportunistisch succes lonken. Geleerd om niet te veel van anderen aan te trekken, baant een alfawezen door het leven, door een leven van succes. Wie daarentegen een gevoelig zieltje voortbrengt, gevat op ontmoetingen met zachte schoonheid, op langzaamheid in het worden, open voor absurditeiten en het trage ideaal, werpt vijftien duizend jaar later horden en hindernissen op, innerlijke dwaalwegen en uiterlijke moeilijkheden voor het arme zieltje.

    Niet dat dit de schuld van het zieltje zelf is, laat staan van de al te goed bedoelende ouder. Het zijn de omstandigheden waarin we leven, en dat we met zo velen leven en samenleven, die onze ontplooiing bepalen. We schuren tegen elkaar aan. Wie een gevoelige huid heeft krijgt jeuk, loopt misschien al een schaafwonde op, begint zonder hij het beseft zelf nog wat te krabben of krijgt een sluipende infectie. Het gevoelig zieltje kan in een harde wereld niet mee, zowel de wereld van de onverschillige stad, als de economische, kapitalistische realiteit. Vijftienduizend jaar geleden was het anders, maar wie onverschillig blijft en zich van anderen niets aantrekt geraakt het verst.

    Ligt onze oermens ’s nachts niet wakker van het stadslawaai, dan geraakt hij of zij elders wel achterop. Is het al niet in de kleuter- dan wel in de lagere school of het secundair, vast en zeker in de pubertijd, tenslotte wel op de arbeidsmarkt. Ergens wordt in het systeem de scheur doortrokken, mankt onze oermens verder in zichzelf, maakt te veel ziel aan waarvoor hij of zij door de wereld afgestraft wordt, waardoor hij of zij zich –vooropgesteld dat hij gevoelig is, en dat vooronderstellen we in dit voorbeeld– slechts kan schamen en zo nog meer complexen ontwikkelt – en we zijn vertrokken voor een leven aan therapie en lijden…

    De oermens wacht even. De spanning tussen het ideaal en de realiteit? Is onze oermens te ernstig? Moet hij het allemaal niet te serieus nemen? De spanning tussen het ideaal en de realiteit, is ook die tussen individu en wereld – tussen universele waarden en unieke ontplooiing, tussen samenleving en mens. Want misschien het enige wat we onze kinderen nu, in een post-truth wereld, zouden moeten bijbrengen is ironie – en hoe er mee om te gaan. Wie ironie ‘begrijpt’ is mee met de tijd. Die leert niets met inhoud te maken, of te maken te hebben, maar met de ironische schijn van inhoud iets te doen en wordt daarvoor beloont, bejubeld, geprezen.

    Wie daarentegen is opgevoed met het idee waarde te scheppen of te willen gaan vertellen, komt bedrogen uit, wil terug naar het verleden, kan niet mee – zet zich buitenspel en vindt geen aansluiting.

    Bij de tijd zijn is opvoeden. Opvoeden – geen ideaal mensje of engeltje aan gene zijde kneden, dat eens losgelaten door de uiterlijke omstandigheden genadeloos afgestraft wordt, of net zichzelf begint af te straffen als reflex daarop. Een lief gevoelig poesje wordt afgeranseld door de straatkatten. Evolutie is devolutie. Je moet geen geloofwaardige inhoud voortbrengen, je moet je boodschap veelvuldig herhalen tot anderen het geloven.

    Onderwijs is er niet om kinderen te ontwikkelen en op te voeden, maar om één soort burger voort te brengen. De oermens begrijpt het niet, zit daar op de schoolbanken, droomt weg over onzichtbare mammoeten, een visioen van een koude nacht aan het poolijs, denkt na over een geheime boodschap in de vlucht van de ganzen, verwerkt in een hele luie voormiddag de ondragelijke geur van een laan kippenkramen in de stad, bezint na over het verschijnen van de planeet Venus of de dans van twee kevers, geraakt achterop, struikelt over een DT fout, kan een franse R niet uitspreken, krijgt een strafstudie omdat hij onderweg naar het school uitgeputte bijen terug bij de bloemen zette en zo te laat komt, kortom: hij blijft zitten.

    Meestal leert onze oermens zich en route aan te passen, geeft zijn dromen op en hoe verlangens stromen, inclusief de taal waarin verlangens willen stromen. Maar, misschien lonkt een derde weg, gaat hij een gespletenheid ontwikkelen waarin hij zichzelf niet kan zijn, maar beloond wordt. Hij leert: ‘waarheid’ is acteren, doen alsof. Het is weten wat je wanneer moet zeggen. ‘Juist’ als situationaliteit, beloond worden en ja knikken, flink zijn – daar wordt het lichaam zonder ik beloond. Blij eindelijk een flinke jongen te zijn papa, terwijl wanneer je mij beloond je toegeeft dat je mij niet kent, wanneer je mij straft je je blinde greep van onmacht laat zien; dat je op deze manier toont dat je niet naar me luistert of helemaal niet wil luisteren, laat staan moet luisteren – het systeem verklaart het steeds, reeds. Jij moet in deze ontmoeting niet op de knieën. Ik zal het in jouw plaats doen, terwijl ik alle logica van het systeem schouder. Leer je mij kennen, denkt de oermens, luister je, of zal ik doen alsof ik iemand anders ben en daarvoor geprezen worden, terwijl zo niet alleen de afstand tussen mij en mijzelf alleen maar toeneemt, maar daarmee ook iedere aansluiting tussen mij en de wereld moeizamer wordt. »Zij« splijten je, denkt de oermens, en luisteren niet zoals ik luister – overdag naar anderen en 's nachts naar sluipende sabeltandtijgers. En eens je gespleten bent, kost het je een leven lang die twee delen weer te doen samenvallen…

     Blijf in jezelf geloven, zoals wij die mantra aan door het systeem verzwikte zielen zo graag meegeven, betekent niets willen worden, niets van het systeem willen worden, maar blijven luisteren en de taal blijven vinden gehoor te leggen aan wat niet bestaat…

    We zijn veel rijker dan we denken. Maar het is niet de rijkdom van de klootzakskes, maar net, de lezer begrijpt het al, die van de oermens. Het systeem kan ons slechts leren en aanleren te verlangen naar andere plaatsen, mensen en dingen. Voor deze ingebeelde aantrekkingskracht geven we ons hele leven, onze talenten en vermogen lief te hebben op en slijten we onze mooiste jaren. Dat we ontevreden zijn, of soms ontevredenheid ervaren, komt misschien niet voort uit de afwezigheid van waar we naar verlangen, maar uit een onvermogen om waarde te halen uit wat we al bezitten. De oermens weet het, verstijft plots, is gevat, stopt met de splinters uit zijn voetzolen te peuteren, trekt daarentegen zijn bovenlichaam en één wenkbrauw hoog en hoort nauwkeurig het ingebeelde ruisen over de herfstbladeren van de drankenstaart.