....
De stad is een onmogelijke plaats voor wie lijdt onder het onvermogen om weerstand te bieden aan hulpkreten.
Wie een talent heeft om aan te voelen wat tussen de regels speelt, als kleuter reeds vertrouwd is om zich af te stemmen op de onuitgesproken wensen en stemmingen van de ander, sindsdien weet dat het geluid van de onschuldigste voetstap al kan beslissen over geluk of verdriet, overleeft maar nauwelijks de hordeloop van de stad.
Een rochel op het voetpad, een gebochelde man, een dakloze die je een aalmoes toesteekt klampt je vast en begint over zijn ondankbare vader. De toevallige ontmoetingen die deel uitmaken van het leven in de stad, naamloze onthullingen, zintuigelijke indrukken die geen verhaal hebben en half verdoken hulpkreten worden tot graveringen in de ziel waaruit je onwillekeurig een verhaal ontwikkelt. De gebeurtenissen gebeuren zonder volgorde of inhoud, maar jij ontwikkelt later wel het negatief, in jouw donkere kamer, onder je eigen licht, ondergedompeld in je eigen vloeistof waaruit langzaam beelden ontstaan – die blijven.
Hoe verwijdert men het pluis van de stad?
Een voertuig stopt niet aan het voetpad, de hoeven van je bovenburen, een stadsduif met een klomppoot, een afgezaagde stam die aan een gemeentelijke verordening herinnert, reclameboodschappen flikkeren in je gezicht; al die onzachte ontmoeten die je aanklampen, over hun ondankbare vader vertellen, plots een bokshandschoen ontwijken, daar bevindt men zich dus, ik dacht in mijn eigen leven, graveringen in je ziel, hun narratief als magische stof over je uitgeblazen, maken dat ieder gebeuren verder leeft in een plaats die groter wordt dan de stad zelf: het eigen leven.
Iemand die intuïtie en symbolisme als leidende principes in het leven heeft, trekt een onbedoelde vuilnisbelt naar binnen, op diens fundamenten de toevallige ontmoetingen van een stad zich afspelen. Niet om de zintuigen, maar de ziel te sluiten, moet een mens verhuizen – uit zelfzorg en het serieus nemen van het leven.