....

    In alle lezingen van het verhaal van de natuur, geraak je niet voorbij het feit dat men leest, zoekt, interpreteert. Het blijft aanvoelen waar de natuur de leestekens zet. Aansluiten bij wonderen. De oogleden vallen anders. Soms blijft alles blind, voor het licht, de magie, het interpretatievolle oninterpreteerbare… Andere keren is alles verlicht door het ene wonder.

    ‘Kleintje’, het lief dromerig poesje, was niet gemaakt om een wild katje te zijn. Het paste niet in die schema’s. Je las het in alle declineringen van dit poesje. Wat een prachtig zuiver zieltje, gemaakt om wonderen op te pikken, om zich te vergapen aan machtige hanenpoten, na een paar hapjes even te verpozen en zich weg te laten drummen. Kleintje was ook veel kleiner dan zijn broertje, ging soms met de kippen op stap en pikte dan mee naar gras, moest braken en sterkte niet aan.

    Kleintje had voorbeelden nodig. Kleintje was te broos, te aangenaam. Ik vrees, maar dit is interpretatie, dat den James, de mama, het verstoten heeft. Het zijn de wendingen in het verhaal van de natuur die we liever niet wensen.

    ‘Kleintje’ was een eerste vriendje hier geworden, in diens volle ronde oogjes de eerste spiegelingen en realisaties van het Babbetje zich aftekenden: de vreugde van het zichzelf ontdekkende leven.

    Vrienden zagen het misschien al, maar ik had niets door. Ik gaf niet aan een nestje katjes onderdak, maar aan mezelf. Het was ‘Kleintje’, die ‘mij’ hier ontving en mocht opvangen, begroeten en verwelkomen.

    “Ik had ‘em verdomme moeten opsluiten” denk je nu wel eens. Maar tekens bezit men niet. De woorden worden gesproken, zijn zo weer weg, maar in de tijd dat een gedicht wordt – omvat het alle tijd en werelden.