...

    Daar verzamelen de bijen in plaats van stuifmeel de mensen hun tranen en maken daaruit hun honing.

    De mensen zijn er intiem vertrouwd met dit gebeuren. Nooit hebben zij zakdoekjes nodig, wanneer één, twee of een processie bijen zwevend synchroon hun tranen wegplukken. Men bekijkt het daar als een iets natuurlijks – vliegende vuilnismannen van het leed, schoonmakers van het warme vocht, herstellers van het worden. Zacht als een vingerafdruk beroeren hun fijne pootjes even de oogleden op die altijd iets zachtere huid net onderaan de ogen. Ach het frêle! Zij landen namelijk op een druppel. Het voelt zo innig, ja men zou haast zeggen als een opluchting, dat het deze mensen helemaal niet te binnen schiet dat zij gif in hun angel hebben. Met het kielzog van hun donzig poepje vegen zij de warme spoor van de traan uit.

    De bijen die daar bij voorkeur kinderen opzoeken. Zij zijn namelijk het vatbaarst: voor hun mislukkingen, voor hun geluk, voor die plotse momenten die gebeuren. 

    Gonzende bijen door de lucht, als naar zoets op zoek naar treurige schepsels. Bijen na vechtpartijen. Bijen bij de tandarts. Bijen bij trieste verliefden, hokkend op de vensterbank – wachtend tot zij hun onbeantwoorde liefdesbrieven verzegelen. Bijen rondom een begrafenisstoet – een vertrouwd beeld.

    Bijen die je uit je buurvrouw ’s huis ziet komen. Of opvallend veel bijenkorven in de buurt van ziekenhuizen, kraamklinieken en vertrekhallen. Want eveneens uit tranen van geluk halen zij hun nectar.

    Er zijn daar zelfs geëvolueerde exemplaren, die ook ’s nachts leven – op de mens zijn tranen staat geen tijdstip.

    Slim gezien toch! Van alle insecten ontbreekt het deze bijen nooit aan grondstof – het menselijk leed is onuitputbaar. Bedrijvig zijn zij dan ook dagelijks in de weer. Het is zoals het spreekwoord zegt: doen zoals de bijen. De voorstelling dat al het verdriet, hoe individueel ook, op één hoop of in één korf wordt verzameld, maakt de mensen daar gelijk. Nooit maken de bijen onderscheid. Zij leggen de mensen hun verschillen af. Arm, rijk, mooi of lelijk, de bijen treffen geen verschil in hen, beter gezegd hun tranen, aan. Want wanneer de bijen als insectachtige engeltjes op hun aangezicht landen, ja, dan voelt je je reeds begrepen, getroost, geheeld. Het is een opluchting – dat zij er zijn en komen, ze je nooit in de steek laten. 

    Depressieve mensen met een klein bijenkorfje op het nachtkastje. Ook in cinema's bij gevoelige filmen zweeft er op het einde wel eens een bijtje door de zaal. 

    Want de mensen daar spreken nooit over bijen, maar slechts over bij – in het enkelvoud. Zich daar telkens overbewust van iedere traan die rolt en vervolgens opgetild wordt. Verdriet bestaat slechts in het enkelvoud. 

    Er zijn daar kolonies die korven vol aan tranen aanleggen. Echte en onechte problemen, reeds vergane en nog mogelijke, indien men zich er op toelegt, heeft men altijd wel iets om traan bij te laten.

    Zoals wij verschillende soorten honing hebben en de bomen in de honing menen te herkennen –kastanjehoning, acaciahoning, klaver-, linde- of lavendelhoning– kent men daar eveneens verschillende specialiteiten. Delicatessen en zeldzaamheden waarvoor de mensen ruzie maken! Men kan het zo gek nog niet bedenken of het bestaat. De tranen van psychotici bijvoorbeeld schijnen bijzonder in trek te zijn en uitzonderlijke kwaliteitshoning op te leveren.

    Ja-woord-honing. Overspel-honing. Weduwe-honing. Imkers weten daar heel goed op wie ze hun bijen moeten loslaten. Migraine-honing en dat bijzonder mat geel. Kinderlijke honing die smaakt naar blauwe plekken op de schenen. Peuterhoning gemaakt van verloren-teddybeer-verdriet. Men is er zo verlekkert op dat men daar alleen nog maar zulke honing wil eten, en voedt zich dan al smullend met andermans zoet verdriet.