....

    Zij voeden zich slechts via hun poriën – zoals zwammen. Ze leven onder de grond, daarom ziet of hoort men hen zelden. Toch voor enkele opmerkzamen maken ze hun bestaan nadrukkelijk. Soms gieten zij namelijk de bloemen, wanneer de mensen op vakantie zijn of wassen ze ’s nachts stiekem een bord of bestek af terwijl men slaapt. In zulke kleine diensten manieren ze hun goed wezen, zonder goed te willen doen – ze zijn het eenvoudigweg.

    Zij hebben geen mond en praten door hun neus. Zij voeden zich continu, zoals gezegd via de huid, en kennen daarom maaltijd noch dorst, alleen slaap is voor hen vertrouwd zoals voor de mens. Toch omdat ze ondergronds leven, kennen zij geen dag- en nachtritme. De slaap komt wanneer het gebeurt. Dan leggen zij zich niet horizontaal, maar blijven gewoon hangen. Ze blijven steken onder de grond zeg maar. Omdat zij bed noch slaapkamer nodig hebben, en ook geen keuken kennen, wonen zij niet in huizen maar verplaatsen continu een beetje en leven een ondergronds, nomadisch bestaan.

    Toch houden zij zich graag op onder boomwortels, en heeft ieder onder hen wel zijn eigen voorkeur. Zij die hen niet kennen vermoeden de aanwezigheid van mollen, indien zij ’s nachts in iemands tuin kwamen ronddwalen. Men zegt – om de sterren op te winden. Anderen menen om te helpen met de perenpluk, wanneer zij het mandje ’s ochtends vol peren aantreffen. Nog anderen beweren om verloren bijen terug bij hun korf te zetten. Misschien hebben zij iets met kippen want vaak verdwijnt er ’s nachts een ei uit hun nest, en wie weet zijn zij er voor verantwoordelijk. Maar om wat mee te doen? Houden zij een ei als amulet? Beslist, veel is niet over hen geweten.

    Hoe groot zij zijn bijvoorbeeld. De kleur van hun ogen? In het ondergrondse donker moeilijk te zeggen. Die vreemde lange nagels aan hun vingers? Anderen menen dan weer dat zij geen handen hebben, maar dat hun arm rechtstreeks in een schop uitmondt. Er zijn uiteenlopende getuigenissen.

    Zij houden van kinderen, bejaarden en psychiatrische patiënten – aan hen laten ze zich het meeste zien. Zij hebben soms wel eens ruzie met dassen, konijnen of mieren – een soort territoriumstrijd.

    Het schijnt dat zij ook in de woestijn en het Oosten leven, andere talen neuriënd door hun neus. Daar houden ze zich dan op onder cactussen of bananenplanten, en richten plotse oases voor verdwaalden in. Reeds van mijlen ver horen zij de aankomende stappen van de olifanten of kamelen.

    Bij ons zijn het de koeien, diens aanwezigheid zij met seismografische precessie speuren. Sinds de komst van de metro zijn zij echter uit de steden verdwenen. Bijgevolg zijn er alsmaar minder berichten die over hen getuigen.

    Zij herinneren zich graag aan nostalgische, vroegere tijden, wanneer de hoeven van de paarden ridderlijke aanwezigheden verrieden, in diens overleveringen zij zich gaarne lieten beschrijven. ’s Nachts borstleden en kamden zij dan de slapende paarden alvorens ze weer in de bodem verdwenen.

    Wanneer zij nu ’s nachts in de mensen hun woonkamer hebben gezeten –het mag ons niet verwonderen dat een huis hen danig fascineert–, wissen zij zorgvuldig en met uiterste nauwkeurigheid iedere spoor van hun aanwezigheid uit, waardoor het onmogelijk is hun aanwezigheid nog vast te stellen. Maar zij die hen kennen weten het: dat zij er opnieuw gezeten hebben.