Fragmenten uit mijzelf.

    De vreugde die het vuur meebrengt!

    Een haantje op verkenning in de achtertuin, de roep van de fazant ergens in de periferie, altijd wel een nieuwsgierig katje op veilige afstand, de kachel brandt – het vuur knettert in zulke kleine gebeurtenissen en in het gebeuren van het leven. Geraakt worden in het contact moet je willen. Verliefd op het verhaal van de betekenis die nog niet is. En in ‘mijn huis’ en deze tuin ontstaat en knettert het. Het Babbetje staat in het teken van zulke zachte dromen. Van deze dromen die je opzoeken, de slapende de visoenen van zijn leven influisteren, en de wakkere het zelf opdringt dat ‘zich’ zoekt – het zelf zoekt mij, nooit andersom, in het leven dat contact maakt.

    Aanraken en aanraakbaar zijn. Je moet het willen. Dat ‘het zijn’ een evenement is, een gebeurtenis waaraan wij deelnemen en zo weer verdwenen is. Dat wij wenen en lachen, dat de zaden groeien en barsten. Dat alles mislukt en reëel is zonder mislukken. De dans van de haantjes.

    In deze aanrakingen met zachte schoonheid, maar evenzeer aangeraakt door zachte schoonheid, ontwaken mijn innerlijke koninginnen. Zacht wang aan wang zacht, aan de takken blaast het leven, en de kleuren die de eerste bloesem hier gaat krijgen en nooit zal bezitten, bestaan reeds in de vurige verwerkelijking, deze zacht knetterende kus aan onvoltooid heden tijd.

    Het zijn deze onzichtbare vingerafdrukken, zeg gerust deze kussen van sneeuwwitje, die de dag op ons legt, die het sprookje ‘waarder’ dan de realiteit maakt, want dit verhaal wordt nog. Zij rechten ons even de rug en doen ons prinselijk ontwaken, de vleugelslag van een engel, voor de eerste keer het mogen strelen van een wild poesje, 's avonds de volle maan in een halo, die momenten in het bewustzijn (en niet-bewust zijn) van onze dagen zo weer verdwijnen en morgen al verdwenen zijn, die bepalen met welk vurig gevoel je je iedere avond te slapen legt, terwijl die visoenen aan leven en nog werkelijkere realiteit eerst dan pas beginnen. 

    Ik heb het papier nodig. Niet om mijzelf uit te leven, maar om de tekst en het heelal aan woorden met mij aan de slag te laten gaan. Dat het onzegbare zich met mij uitleeft – ik moet niet weten waaraan ik schrijf. Ik heb geen kosmisch doel. Schrijven is doen, en aan die daad kan geen verheldering gesteld worden.


    In alle lezingen van het verhaal van de natuur, geraak je niet voorbij het feit dat men leest, zoekt, interpreteert. Het blijft aanvoelen waar de natuur de leestekens zet. Aansluiten bij wonderen. De oogleden vallen anders. Soms blijft alles blind, voor het licht, de magie, het interpretatievolle oninterpreteerbare… Andere keren is alles verlicht door het ene wonder.

    ‘Kleintje’, het lief dromerig poesje, was niet gemaakt om een wild katje te zijn. Het paste niet in die schema’s. Je las het in alle declineringen van dit poesje. Wat een prachtig zuiver zieltje, gemaakt om wonderen op te pikken, om zich te vergapen aan machtige hanenpoten, na een paar hapjes even te verpozen en zich weg te laten drummen. Kleintje was ook veel kleiner dan zijn broertje, ging soms met de kippen op stap en pikte dan mee naar gras, moest braken en sterkte niet aan.

    Kleintje had voorbeelden nodig. Kleintje was te broos, te aangenaam. Ik vrees, maar dit is interpretatie, dat den James, de mama, het verstoten heeft. Het zijn de wendingen in het verhaal van de natuur die we liever niet wensen.

    ‘Kleintje’ was een eerste vriendje hier geworden, in diens volle ronde oogjes de eerste spiegelingen en realisaties van het Babbetje zich aftekenden: de vreugde van het zichzelf ontdekkende leven.

    Vrienden zagen het misschien al, maar ik had niets door. Ik gaf niet aan een nestje katjes onderdak, maar aan mezelf. Het was ‘Kleintje’, die ‘mij’ hier ontving en mocht opvangen, begroeten en verwelkomen.

    “Ik had ‘em verdomme moeten opsluiten” denk je nu wel eens. Maar tekens bezit men niet. De woorden worden gesproken, zijn zo weer weg, maar in de tijd dat een gedicht wordt – omvat het alle tijd en werelden.

    Aansluitend op vorige aantekening –

    Ik heb ‘De schoenen van de Sultan’ nog eens doorgenomen. Ik begrijp nu dat dit boek, net omwille van het formalisme van het boek, niet mijn eerste boek wordt – het formalisme dat het verhaal net zo nodig had om de hulzen en patronen van de verbeelding af te kunnen vuren. ‘De schoenen van de Sultan’ heeft daarom als boek geen boek, maar een schrijver voortgebracht: mijzelf.

    Zo dacht ik, eerlijk gezegd, wel eens: als iemand met een ander profiel dit zou schrijven, een bekende Vlaming bijvoorbeeld, zou het zo uitgegeven worden. Maar dit boek heeft geen ander profiel voortgebracht – maar mijzelf. Het zelf zoekt mij – niet ik.

    Zoals een haan zijn kraag zet, heeft dit boek mij neergezet, zonder het te weten. Want ik dit boek nodig gehad, de formele schema’s, de narratieve architectoniek, de absurde verhalen in de verhalen, om, om het met Rilke te zeggen, te worden wie ik ben.

    Dit boek, ‘De schoenen van de Sultan’, is geen resultaat, maar een weergegeven proces. Het heeft door het formalisme, mijn eigen formalisme gebroken.

    In die betekenis is het een afrekening met het eigen leven en discours. Jazeker, dat is ieder boek. Dit is mijn revolutie geweest, zonder ik doorhad dat deze voltrok. Mijn persoonlijk onderbewuste: een afrekening tussen een wereldvolle reiziger en een wereldvreemde Sultan. De middenvinger naar de filosofie, in een door-en-door hoekig en stroef aanvoelend filosofisch boek. En uiteraard, uitgerekend in de filosofie heeft men daarvoor een begrip: Hegeliaanse negatie.

    De revolutie voltrekt zich zonder al te veel door te hebben. Alles is al hier, alleen zien we het niet. We kijken erdoor. Het toestaan van het zachte, de stromen van het leven, de zaden die tot het Babbetje geleid hebben, zij zitten reeds in dit verhaal, maar je had er een formeel-volwassen schema voor nodig om deze te vatten. Alsof voor de innerlijke, persoonlijke bevrijding een grote sleutel nodig is, toch wie deze sleutel meedraagt – zit op slot.

    Ik heb daarom steeds heilig in dit boek geloofd, dat betekent de grote relevantie ervan voor de schrijver begrepen, zonder de irrelevantie voor de lezer te beseffen. Tenzij deze over dezelfde sleutels als mij beschikt. Dat wil zeggen – evenzeer vergrendeld is door een specifieke bevrijding.

    Het zelf zoekt mij. Het is het persoonlijke onderbewuste. Ik geloof in momenten dat ons leven doorbreekt, en dat het er op aankomt deze signalen, deze 'grammatica aan eigen leven' te verstaan – of niet. Het is onze gewoonte om weg te kijken, beter gezegd er over of door te kijken, te handelen naar de patronen die we voor onszelf houden en zo onszelf niet te herkennen. Zo boksen we met het leven, vragen ons af waarom dit ons overkomt, terwijl we het zelf zijn die ons verwerkelijken-niet-verwerkelijken. Het zelf zoekt mij, niet ik.

    De namen komen. Om zich te wreken? Om aandacht te vragen? Om in een machtige fakkeltocht hun vergeten poëtica te rechtvaardigheden? De namen komen, en houd ogen en oren maar beter open want zij bijten terug.

    Laat de ochtend voorbij
    En ik kom je opzoeken

    Voorbij wilgen en wegen

    Wanneer een woord wordt geschreven
    Nog alvorens het wordt gedacht

    Hoe langer je leeft, hoe moeilijker het wordt om nog iets voor het eerst te beleven. Ik zal W. E. nooit meer voor het eerst met de stenen op de speelplaats zien spelen, maar oh die kleine dropjes zogen gretig-onwetend het eerste leven in zich op!

    Daar zit je plots. Je laat je vinger over een oude klasfoto van de lagere school gaan, de vuurstenen geven vonkjes, en je beseft dat een twintigtal jonge kopjes in de helft van hun leven zitten en al mijlenver voorbij de helft van hun eerste beleven. Maar de onzichtbare geschiedenis en zelfgecreëerde poëtica die zij allemaal meezeulen! Het vlees eet de pit op. De kern vergroeit in het lichaam.

    In iedere liefkozing schuilt daarom een eerdere omhelzing, in ieder gegeven compliment een vergaan gedicht, in iedere zin een verkoold alfabet, en wanneer N.S. of D.D. vandaag een mop vertellen, houden zij al die eerste keren en die zorgeloze schaterlachen levend.

    Ook in ieder afscheid huist een reeds doorstaan verlies. En misschien dat in de keuze om opnieuw te beginnen, om bewust voor het eerst te leven en te beleven, iets van het leven dat perfect anders had kunnen worden in al die gezichten die je achterliet en moest achterlaten – blijft bestaan.

    Het Babbetje: honderdtwintig meter dichter bij de zon.

    Er gaat geen avond voorbij voordat je mag vaststellen: wat een prachtige dag alweer!

    Met een uitroepteken gaan slapen. Hoe lang is dat geleden? De niet geziene jongen in de achtertuin? Ik speel opnieuw in de plassen. Ik voel opnieuw een innige vriendschap naar de bomen, waarvoor ik me niet langer hoef te schamen. Ik zie al die kleine zieltjes en wezentjes bestaan, met hun snuitjes en staartjes en bekjes, en heb daar niets aan toe te voegen. Behalve -voor de buitenstaander dan misschien- de fantasie.

    Een verzopen haantje op het weggetje, een slak met horizontaal gedragen slakkenhuis, een uit honger miauwend, bibberend poesje en het stukje kaas, de eerste herten in de tuin, de fazanten in een heerlijke periferie, maar ook de kruinen, de uiltjes ’s nachts, het licht iedere dag, zelfs het spektakel van schuine regen, die grijze transparantie, en dan de herinnering alweer aan de geur van de warme netels hier in september, de verlaten velden, de slaapjes onder de oude wilg, en al die geuren en kleuren die zijn opgeborgen in zaden, wachtend op werkelijkheid en worden. Dieren zijn de schaduwen van de Goden, en de oermens, die lieve Kareus, voelt deze bewegende betekenis. Hier ervaren is zoals je als kind voorgelezen wordt uit hetzelfde boek en je toch iedere keer de symbolen in hun wisselende gedaante mag vernemen. 

    Ik heb het gevoel dat ik eindelijk mag bestaan.

    “Niet de beste keuze uit mijn leven maar mijn leven waarvoor ik kies.”

    Die zin, eens neergeschreven, maakt alle gemaakte keuzes in je leven plots tegenwoordig. Ze roept deze op, draagt ze mee, trekt hen als een algenkolonie naar boven om daarvoor, in die ene nieuwe keuze die helemaal geen keuze is maar gelijk wordt met je levensverhaal zelf, nog een keer te kiezen en hun vergane uitkomsten exact zo te willen.

    Tegelijk, en net door die transformatieve kracht, legt het aan hen een andere schaal op, dicht het het verleden andere grootte toe. Het blaast ziel terug naar het leven. Het verplaatst de balans naar een eerder niet vermoedde richting. Door een pluimgewicht aan de andere zijde te leggen –de weg van de minste weerstand– licht het heel je leven naar boven. Du wirst davon gehoben.

    Al het gewicht van je leven – welke macht kan deze dragen?

    Doorgaans geen ene, keldert men dit levensgevoel met opbodstrategie, simpelweg door iets met nog meer verantwoordelijkheid aan het leven toe te voegen – een studie, een huwelijk, een job, een huis, kinderen, een scheiding, nog een huwelijk. Zo verzwaren we de stenen: zo leven tot de macht ons naar beneden drukt. Maar wat het zwaarst weegt is ook het meest vatbaar voor breuken, kan splijten, verpulveren of stukgaan als geen ander. In dit soort gevecht geraakt men continue verzeild: de breuken dichten, bijéénhouden wat al uit elkaar gevallen is, die zware stenen opnieuw naar het centrum verplaatsen. Verbazingwekkend genoeg valt dit ons gemakkelijk: we zijn gewoon dat het dagelijkse leven deze strijd is. Dat we voor dezelfde soort energie ook voor het aanvaarden van het leven in al haar veranderlijke stromen zou kunnen kiezen, komt doorgaans niet bij ons. We volgen niet het water dat nu eens bevriest, verdampt of smelt.

    Het zachtste, de keuze voor het allerzachtste, is het zwaarste: maar enkel dit kan de hefboom kantelen – de keuze voor het leven, niet de keuze voor de keuze, in alle transformatieve kracht, waarheen het ook mag uitstralen, verdampen of bevriezen. Werde der du bist.